De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |
niet smartelijker kunnen zijn dan 't nu was. Verbeeld je dan toch ook, Mama, hun eigen lieve zachte moeder, die ging een winkel houden! Een winkel!! Ma noemde 't wel anders, mooier, ‘agentuur’ zei Ma, maar 't wàs toch net eender! En Ma was toch een dame! Van alles gingen ze nu verkoopen: thee, koekjes, gember, koffie, o, ze wisten niet wat al meer! Alles wel erg fijn, zei Ma, maar 't wàs dan toch een winkel, 't wàs dan toch verkoopen, dat waschte al 't water van de zee niet af, en de menschen zeien dan zeker ook ‘juffrouw.’ Wat ze dien ochtend kwaad geweest waren toen Ma 't hun vertelde! net of 't een pretje was, zoo deê Ma! Henk, de oudste, had gehuild van drift, en hij had gezegd: ‘u weet niet wat u ons aandoet!’ Toen was Ma heel, héél verdrietig geweest, en toen had Henk spijt gehad en wéér gehuild, en toen huilde Ma óók....! O, 't was ellendig geweest! Henk had er nu hoofdpijn van, en wat 'n erge ook! Pim, zijn jonger broertje klaagde mee, maar hij vònd 't niet zoo erg, ja, hij vond 't zelfs wel leuk! Nou konne ze zeker zooveel koekjes krijgen als ze maar wouen en in die theebussen zaten altijd zooveel leuke plaatjes! En als ze dan thuis waren Woensdag- en Zaterdagmiddag, dan mochten ze mee helpen theeschenken als er dames waren, lollig, hè? Buitelend en springend liep hij dan vóór, dan achter zijn broer, mee naar school. Met gebogen hoofd schreed de oudste voort, dacht er over of de jongens 't al zouden weten, 't had in de krant gestaan, zei Ma! wat zouen ze zeggen! ‘Hei, Rahders, kè-je niet goeiemorrege zeggen!’ klonk 'n heldere frissche jongensstem. Henk keek op. ‘Morgen,’ zei hij somber, en de lange jongen, zijn beste vriend, keek hem bezorgd aan. Wat Rahders nou mankeerde? En terwijl Pim naar de speelplaats liep - ze waren vlak bij school - vroeg Douwe Haaksma: ‘Zeg, wat heb jij? laatste duit versnoept?’ Henk antwoordde iets ruws - dat was zoo mode op school - en vroeg: ‘Zou jij gillen van de pret, als je Mama een winkel ging houden?’ ‘Nee, en ook niet grienen. - Gaat jou Ma 'n winkel houden?’ ‘Ja wat zeg je daar nu wel van? 't heet veel beelderiger, “agentuur” zelfs, maar in die agentuur kè-je van alles krijgen! Leuk?’ Douwe keek 'm aandachtig aan. ‘De oude vrouw zal 't niet doen als 't niet mòt!’ antwoordde hij langzaam. ‘Weet ik of 't moet!’ Daar kwam Bert Mack aan. - 'n Valsch gezicht dat die had! Z'n oogen, z'n lach, alles was valsch aan 'm. Hij was veertien jaar en zat al voor 't tweede jaar in dezelfde klas. ‘Dag Henkie,’ zei hij beschermend. ‘Morgenmiddag kom 'k 'n kopje thee bij Moe drinken, hoor!’ Hij lachte luid en vele, vele jongens gniffelden mee. ‘Hou je sm...l’ beet Douwe hem toe, en trok Henk mee. ‘D'r komen bij Mevrouw Rahders alleen fatsoenlijke lui!’ ‘As ze komme!’ smaalde Bert valsch. Bloed - bloedrood zag Henk, maar hij hield zich bedaard. ‘Ze hebbe gelijk, ze hebbe gelijk,’ drong hij zichzelf op, ‘we zijn nou maar burgerkinderen uit 'n winkel!’ In de klasse, voor de les begon, waren een paar jongens flauw genoeg, het vuurtje nogeens aan te stoken. Ze meenden 't maar als 'n plagerijtje, maar ruw waren ze. ‘Als je me vást an me somme helpt, Rahders, dan zal ik aan Mama zeggen, dat ze d'r koekjes altijd in jullie winkel koopt!’ plaagde Emile Van Genderen. ‘En mij an me algebra!’ riep Frans Mouret de Clercq. ‘En mij an....’ ‘En jou vast aan 'n opd...l op je valsche snuit!’ riep Henk eensklaps verwoed uit, en sloeg met de volle vuist zoo krachtig in 't bleeke gezicht van Bert Mac Lynn dat 't bloed uit zijn neus sprong. In minder dan geen tijd had Henk de ‘opd...l’ terug en lagen de jongens op den grond. ‘Rahders en Mac Lynn, òpstaan. Allebei voor twee dagen naar huis!’ 't Was de Directeur die juist langs de openstaande deur kwam, en 't tooneeltje zag. Verlegen sloop de jonge onderwijzer naderbij. 't Gebeurde zoo dikwijls, die vechtpartijtjes, als je dáárvoor ieder oogenblik tusschenbeie moest komen....! Henk was opgestaan. Hij snikte, snikte van woede. Die lammelingen! die treiters! en de Direc- | |
[pagina 330]
| |
teur ook al! Wacht maar, om twaalf uur zou-die die Mac Lynn met z'n gele uitgedroogde snoet opwachten.... Gelukkig bleek de Directeur rechtvaardiger dan Henk dacht. ‘Wasch je gezicht, Mac Lynn,’ zei hij streng, ‘en jij, Rahders, vertel me eens waarom je als vagebonden op den grond lag te rollen!’ Maar ‘Rahders’ kon niet spreken, Rahders kon alleen maar woest snikken. Toen vertelde Douwe Haaksma de geheele toedracht en het deftige ernstige gezicht van den dikken Directeur stond nog deftiger, nog ernstiger! 't Beviel hem dan ook niets, op zijn school gingen grootendeels niet dan wàt deftige jongeheertjes, jongeheertjes met dubbele namen, met livreiknechten, jongeheertjes die 'n eigen hit hadden.... Er was natuurlijk ook wel ‘gewoon soort’ bij, maar waar hadt je geen kaf onder 't koren! 't Was net op 't randje af geweest of hij had tegen de weduwe, Mevrouw Rahders, gezegd dat er tot zijn spijt geen plaats meer was, maar 't hoogst beschaafde, en vooral 't innig lieve en zachte van Mevrouw Rahders' geheele persoonlijkheid had gemaakt dat hij de beide jongens met genoegen in zijn particuliere inrichting wilde opnemen! Maar nu ze 'n winkel ging houden....! ‘Drink eens wat, Rahders,’ zei hij koudwelwillend, ‘en kom na twaalf even bij me. Mac Lynn, naar je plaats! - Mijnheer Bergsma, U wilt wel zorgdragen dat de orde niet weer verstoord wordt!’ Het flikkerde even achter het deftige gouden brilletje en de zeer jeugdige onderwijzer buigde beleefd.
Mevrouw Rahders zat met beide zoontjes aan de koffie. Henk had juist alle grieven op school ondervonden opgesomd en zijn moeder had hem zwijgend aangehoord. ‘Hooren we eigenlijk nog wel op die school, Ma!’ vroeg Henk bitter. ‘Verbeel je, waarom niet!’ riep Pim verbaasd uit. Maar Henk sprak uit, wat zijn moeder dacht. Ook zij voelde zich innig gegriefd. Het was misschien heel onverstandig, heel onbekookt van haar geweest, dat ze bij het aannemen der agentuur niet had overwogen of de chique directeur van de school van haar jongens 't goed zou vinden, maar 't geval lag er nu toe, en dus....
Veel nam de afternoon-tea niet op. Wel kwamen er enkele bestellingen, meest van kennissen en een enkelen vriend uit den goeden tijd toen haar man nog leefde en zij andere inkomsten hadden dan die van een agentuurtje van thee en koffie, maar de echte gezellige aanloop van wandelende en bezoek afleggende dames 's middags, om een kopje ‘tea’ te drinken bleef uit. Ze hadden de circulaire wel ontvangen, gelezen zelfs, maar eenmaal terzijde gelegd, werd er niet meer aan gedacht. 't Was dan ook wel zoo gezellig om bij Monchen, Sprecher, of Bakker in te loopen (wie ging nu op Duinoord teaen?) en daar kon je ten minste pasteitjes krijgen, en zag je nog iemand.... Zoo zorgde Mevrouw Rahders dag aan dag voor theewater, maar toen er niemand kwam zei ze tegen Mina - 't was ook zoo hard om 't te bekennen - dat 't den menschen zeker te ver uit de buurt was, en dat ze maar geen theewater meer moest klaarhouden.
Maar op een zonnigen lentedag, stapten twee dametjes van de Suezkade. De eene was 'n pas getrouwd vrouwtje, vol idealen om in haar huwelijk veel goed te doen. Met moeite had ze een vriendin meegetroond - heelemaal naar Duinoord! - om thee te gaan drinken bij Mevrouw Rahders. Ze had 't haar al een paar maal gevraagd - maar dán was 't slecht weer, dán had ze alleen jours in de buurt achter den Dierentuin gehad - in de Jan v. Nassaustraat, Odijck, enz. enfin, zooals dat dan gaat.... maar eens was ze toch besloten. De voordeur ging met een kruk open en ze gingen binnen. In den winkel gekomen, of liever in de voorkamer die een beetje was ingericht op het ontvangen van koopend publiek, vonden ze er niemand. Ze giegelden een beetje, namen den boel eens op, maar nergens een spoor van thee! Eindelijk kwam er een kortgeknipt jongenshoofd om den hoek kijken. 't Was Henk, die in 't tuintje met zijn duiven bezig was geweest. In één seconde flitste 't door zijn hoofd: ‘ze komme theedrinken en Ma is niet thuis!’ De eerste smart over ‘den winkel’ was geleden, maar vergeten niet. Toch voelde hij iets van spijt dat nu juist Ma niet thuis was en aarzelend kwam hij binnen. ‘Zoo ventje,’ zei het vrouwtje, ‘ik beb gehoord dat we hier 's middags een kopje thee kunnen drinken, en zoo. Dat kan zeker wel?’ ‘Ja Mevrouw,’ begon Henk, ‘maar Ma | |
[pagina 331]
| |
is niet thuis.’ De twee vriendinnen keken elkaar eens aan - het jonge meisje draaide zich om en giegelde in stilte, maar de getrouwde voelde haar positie en wilde die ophouden. Ze kreeg al spijt dat ze 't begonnen was. ‘Nu,’ zei ze vriendelijk, ‘we zullen dan maar eens terugkomen als je Ma thuis is, hoor vent!’ Maar dat was Henks trots te na! De éérste klant.... ‘O Mevrouw, dat 's niets,’ zei hij ijverig, ‘de thee is in een paar minuten klaar! Wilt u niet even in het salon gaan? Toe? dan zorg ik voor alles!’ Hij vroeg 't zoo aardig en schikte zoo uitlokkend de stoelen om een tafeltje dat de bezoeksters er schik in kregen. Ze gingen zitten en Henk holde naar de keuken. ‘Mina, Mina-a! gauw!’ maar Mina was boven. O, gelukkig, wat in-gelukkig, d'r was warm water! Daar zag hij Pim in den tuin en gebood hem dadelijk te komen. Maar Pim bedankte en Henk kon er nu geen tijd vanaf nemen, om hem 't een en ander aan 't verstand te brengen. Hij bracht het theewater binnen, en zette thee. Dat had hij Ma zoo dikwijls zien doen, maar ach, hij nam te weinig thee en schonk de trekpot ineens heelemaal vol. Lachend zagen de dames toe hoe hij handig het blaadje neerzette, de oudste schonk.... gootwater was 't, smaak nog geur er aan! Maar 't geval was te grappig, om er boos om te worden, en ze dronken de kopjes leeg en stonden op. ‘Hoeveel is 't, kleine baas?’ Dat wist Henk niet. Onschuldig vroeg hij: ‘Ja, hoeveel denkt U?’ Lachend gaf zij vijftig cent en Henk zei handig: ‘Nog iets van Uw dienst, Mevrouw?’ ‘Ja, ik wil nog wel wat cakes van je hebben,’ en Henk nam op goed geluk de eerste de beste trommel waar hij 't best bij kon. Twee ons moest er wezen. Hulpeloos zocht hij in zijn brein hoeveel dat ook weer was. Daar zag hij Pim, die op de trap naar binnen gluurde. ‘Kom's gauw hier!’ fluisterde Henk heesch-gehaast, maar andermaal schudde Pim plagerig van neen, en Henk siste kwaad: ‘'k zal je wel krijgen, hoor!’ Hij nam 'n gewichtje en las: ‘hektogram.’ ‘Hektogram, Mevrouw is dat niet een ons?’ Het ging alles zoo naïef, zoo kinderlijk, en de bezoeksters voelden toch wel iets van het aandoenlijke in dat jongetje, dat de zaak van zijn moeder in haar afwezigheid zoo goed mogelijk wilde waarnemen. 'n Hektogram - hekto, was dat niet honderd gram, en honderd gram dat was 'n ons, dat wist ze nog van de kookschool, en zoo kwamen ze er. Eerst woog Henk één hektogram af, en schudde het koperen schaaltje leeg op een papier, toen woog hij het tweede ons af. De toonbank lag te vol, zóó kon hij niet inpakken. Henk nam een kloek besluit, 'n stevig bruin papier spreide hij uit op den grond, en zoo pakte hij daarin twee hektogram operawafels. Weer wist hij niet wat 't kostte, maar het jonge vrouwtje gaf hem zestig cent, ‘dat zou wel goed zijn,’ meende ze. Toen bestelde ze van thee en koffie twee kilo, en Henk noteerde 't keurig op een stuk papier, dat hij gelukkig in de lade vond, met het adres van zijn vriendelijke bezoekster. Beiden schudden hem hartelijk de hand. Overgelukkig liet Henk zijn eerste klant uit!
Pim heeft ‘gekregen’, en vol trots en glorie vertelde Henk alles van zijn afternoon-tea aan zijn moeder, die hem prees maar 's avonds bij de bestelling toch schreef dat ze geen geld kon aannemen voor de zonderlinge theepartij. Op de eerste klant kwamen er meer, maar druk liep 't nooit, en na de groote vacantie gingen Henk en Pim naar een openbare school! TITIA. |
|