Verviervoud hebben zich de penvoerders; de schrijfloonen zijn gestegen, schoon de Ministers van het Uitgevers-Departement zich terecht achter het argument van Thorbecke hadden kunnen verschuilen en bij het zwellend aanbod van handschriften den prijs doen slinken.
Toch is, ook volgens U, die prijs niet geevenredigd aan het werk en moet zelfs, in de beste gevallen, voor letterkundigen arbeid, de arbeider een loon aanvaarden, dat gelijkstaat met het aannemen van een aalmoes.
Zulk een meening wordt mét U door honderden pers-schrijvers in ons vaderland gedeeld, en het schijnt juist daarom niet onjuist den toestand van het pers-schrijversleven als min of meer troebel aan te duiden. De vraag is - hoe hem te zuiveren? Hoe kan, m.a.w. de nieuwere boekenmarkt in zoodanigen staat worden gebracht, dat de aalmoezen der schrijvers in behoorlijk loon worden omgezet, de financieele verdiensten der uitgevers niet aangetast worden, doch in evenredigheid gebracht met de intellectueele verdiensten der schrijvers.
Gij, Emants, hebt door uwe zinspeling op het aalmoezen-stelsel bij mij een denkbeeld doen rijpen, dat ik met alle bescheidenheid, in breeden omtrek, hier wil openbaren.
De pers-schrijvers in het tegenwoordig Nederland, behooren, voorzoover zij niet tot ‘de gestelde machten’ gerekend kunnen worden, tot de karig met geld bedeelden. Men overdrijft niet, naar ge weet, als men op 80% het intellectueel pers-proletariaat stelt. Wie aan dag- of weekbladen van eersten of tweeden rang - soms van zesden letterkundigen rang - zijn verbonden, mogen uit die betrekking, door het groot aantal winstgevende advertentiën al een behoorlijk loon puren, de dichtbezette gelederen der anderen - dichtbezet, ofschoon vèr van nauw aanééngesloten - blijven ter beschikking van een of ander uitgever, die het manuscript, als handelsartikel, zoo karig mogelijk koopt, ten einde het zoo mild mogelijk te verkoopen. Gelukt hem die opératie, dan is het aandeel van den co-operator, in vergelijking van het zijne, een aalmoes.
De invoering van het trust-stelsel, onder een reeks van productieve en in zwang zijnde schrijvers, zou op dat stuk van zaken wonderen kunnen verrichten. Gedurende één lustrum worde door geen enkel auteur een handschrift te koop aangeboden en de pers-markt ondergaat een algeheele zuivering. Een onthoudingsepidemie zou de zwakken - uitgevers en schrijvers - doen vallen op het veld van eer en een kern van sterkeren bleef over. Maar deze utopie vindt alleen hare verwerkelijking in de idee en is daarom zoo schoon. Toch ligt een bijna gelijksoortig zuiveringsmiddel voor de hand, dat in de practijk, tot het gewenschte gevolg zou leiden, en dat, op den weg der Nederlandsche regeering, te eeniger tijd door haar moet worden gebezigd. Ik zal mij veroorloven het hier aan te duiden in dezen enkelen volzin: de Nederlandsche regeering sluite zich aan bij de Berner Conventie.
En een tweede, nog bescheidener meening, heeft Uw Lelie-artikel mij ingegeven die ik aldus uitspreek: de Nederlandsche Journalisten-kring wijzige zijne statuten zoodanig, dat ieder pers-schrijver tot zijn midden kunne toetreden.
Het stoffelijk gevolg van de toetreding tot de Berner-Conventie zal zijn: een belangrijke, jarenlang gewenschte inkrimping van vertaalde werken op onze boekenmarkt; het zedelijk: de verdwijning van stroopers op het internationale geestesjachtveld.
Het gevolg van de uitbreiding van den - dan te betitelen - Pers-schrijverskring zal zijn de geboorte van een invloedrijk lichaam, dat uit kracht van zijn bestaan, alle zaken tusschen schrijver en uitgever zal regelen en een toekomstige samenwerking tusschen schrijver en uitgever zal voorbereiden.
Het gezamenlijk eind-gevolg zal wezen dat wederom veel zwaks en oneêls van de intellectueele boekenmarkt verdwijnt uit de kringen van werknemers en werkgevers.
Een beschermings-stelsel, dus? Ja, geheel overeenkomstig den geest die onze wetgeving van het laatste decennium stempelt. Al wat de wetgevende macht onder den algemeenen naam van sociale wetten in het leven riep zijn, geloof ik, niet anders dan beschermingsvoorschriften ten bate van den werknemer, op te volgen door den werkgever.
Maar staat dan de loonschrijver - want van broodschrijver durf ik niet spreken, omdat ik anders een m.i. geheel verkeerde opvatting aan dien naam verbonden, zou kunnen bestendigen - onbeschermd tegenover zijne werkgevers? Speelt hij de rol van het weerloos maar zeer vruchtbaar schaap tegenover den manuscripten verslindenden wolf? Verre van dien: ik ben diep overtuigd - en Gij waarschijnlijk ook! -