Over Kleuren.
Vanitas vanitatum, omnia vanitas.
Met half gesloten oogen zit ik in de Scheveningsche stoomtram soezende; na een dag van natuurgenieten zie ik nog voor mij de teere groenschakeeringen van jong bosch, het zontintelen van de Meizee en 'k ben dankbaar, heel dankbaar gestemd voor veel moois. Door 't stilstaan der tram kom 'k tot bezinning, open de oogen en zie voor mij - eene abominatie van kleuren:
een beige rok, waarboven een grijze mantel (wie heeft geen grijze mantel dit jaar?) 't bekende grijze manteltje met blauwen kraag, een lief manteltje, grijs met harmonisch blauw. Daarboven een paarse hoed - o, die paarse hoed met het blauw van den mantel! Nu ja, er bestaat een blauwig lila, 't welk de laatste jaren veel gecombineerd wordt met licht hemelsblauw; sommigen vinden die kleuren mooi bij elkander passen, ik niet, maar het kan er mee door. Doch paars, nijdig papierenviolenpaars, met licht staalblauw, kan het leelijker? En dan die beige rok onder den grijzen mantel, waarlijk een bijzonder ontwikkelden kunstzin behoeft men niet om te zien het leelijke, smakelooze van beige met grijs. En toch, hoevelen dragen niet doodkalm een grijzen mantel van dit jaar op den beige rok van verleden jaar. ‘Och wat komt het er op aan,’ zooals laatst iemand mij antwoordde toen ik eene opmerking maakte over de magenta das op een steenrood gestreepte blouse. ‘Wat komt het er op aan’ - maar het komt er wèl op aan. Niet iedere vrouw is het gegeven mooi te zijn, doch wèl is het bijna ieder gegeven elegant en harmonisch te zijn. En dit kunnen we hoofdzakelijk bereiken door ons toilet, door een harmonisch samenvoegen van kleuren en lijnen. ‘A thing of beauty is a joy for ever.’
O, Scheveningsche tramjuffrouw, wat was je leelijk! En als je eens in plaats van dien heel duren modistenhoed een grijzen of zwarten rok en een eenvoudigen witten of zwarten stroohoed gekocht had, die zeker bij je geel teint en fletse oogen veel beter gestaan zou hebben dan die paarse bloemendos, heusch dan zou je er nog niet zoo kwaad hebben uitgezien. Maar nu - en als ik er nog aan denk krijg ik eene koude huivering, zooals wanneer men met den nagel langs een witgekalkten muur krast.
En nu ik er toch over begonnen ben, zou ik een praatje willen houden over kleuren; wat pretentieus misschien, als men weet, dat ik noch kunstcritica, noch artiste van beroep ben.
De zomer en de daarmee jaarlijks terugkeerende zorg voor ons zomertoilet staat weer voor ons; het is nu eenmaal een treurig feit, dat we ons onder alle omstandigheden des levens kleeden moeten, of we vroolijk of treurig zijn, bij zonneschijn of regen, kleeden moeten we ons. Doch ééne troost ligt hierin: door den vorm van den hoed, de snit van onze kleeding kunnen we het minder mooie, dat ons gegeven is, zoo min mogelijk in het oog doen vallen, het mooie releveeren; evenzoo kan de keuze van kleuren ons teint, haar, oogen, enz. op zijn voordeeligst doen uitkomen. En waarom zouden we niet ‘the most of ourselves’ maken?
Ikzelve, die helaas begiftigd ben met eene gelaatskleur, die blond noch donker genoemd kan worden en een haardos, die zweeft tusschen donker aschblond en licht-bruin, heb door ondervinding geleerd, dat roze, lila en lichtgeel voor mij verboden kleuren zijn.
Niettegenstaande ik dol ben op roze, heb ik steeds vermeden die kleur te dragen, sinds ik eens mijn hoofd grauwerwtachtig zag boven een roze japon. O, die roze japon!