Hij rekte zich uit.
‘Ik gevoel me nog zóó krachtig,.... dóód!.... Bah, wàt een groote woorden - dokter - onzin!’
De dokter was schouderophalend heengegaan.
Bij zijn binnenkomen den volgenden morgen vond hij den zieke veel erger. - De koorts was hooger en 's nachts had hij aanhoudend liggen ijlen....
‘Dokter, ik moet u excuus vragen, u had tòch gelijk. Het is gedaan met me!’....
‘Heeft u ergens pijn?’
‘Pijn? - Dat kan ik niet zeggen. - Neen, dàt is het niet, maar ik gevoèl zoo, dat het gedaan is met me. - Heelemaal gedaan. - Begrijpt u, dokter? Geheel gedaan. - Is het niet zóó?’....
Een lichte verwondering teekende zich op het gelaat van den geneesheer.
Hij vatte niet precies, wat de zieke eigenlijk bedoelde.
‘Ja,’ antwoordde hij evenwel.
Het was maar best, hem gelijk te geven. - Hij mocht door tegenspraak licht geprikkeld worden; de koorts kon daardoor stijgen, en het einde verhaast worden.
‘Zoo. - Nu, het is goed, dat u het met me eens is. - Natuurlijk volgt na dit alles niets?.... Ik weet dat natuurlijk reeds lang maar toch geeft het me rust te hooren, dat u het met me eens is.’
‘U is een ontwikkeld man, dokter. Dus u is er zeker van.... dat nu alles uit is - geheel en al uit.... met dit leven?’
Nu verstond de dokter hem.
En met volle zekerheid werd zijn ‘ja’ door hem uitgesproken.
Want hij bezat een verlichte wereldbeschouwing, vrij van alle valsch geloof en bijgeloof. - Als hoog ontwikkeld man der wetenschap had hij reeds sinds lang dat alles overboord gegooid. - Hij zette zich aan het einde van het bed neer.
En er was iets in den blik van Christian Svan, dat hem bijna drong verder te spreken en hij begon:
‘Niets is eeuwig, behalve de stof. - Deze eeuwige kringloop van de stof, dat voortdurend worden en vergaan, dàt juist is de oplossing van het wereldraadsel....’
In het vuur van zijn rede naderde hij den zieke meer en meer....
‘Ja, ook hij geloofde aan een opstanding na den dood.
Niet, zooals het Christendom die verkondigde - dàt was een ongerijmdheid! - een dwaas iets! Neen, in anderen vorm zou hij opstaan ten zegen van velen. In de groote massa zou hij worden opgelost, omgewerkt worden tot iets nieuws in de groote huishouding der natuur, waarin niets ging verloren.’ -
Lang had hij gesproken en het werd warm en benauwd in de ziekenkamer.
Hij zweeg en veegde zich het zweet van het voorhoofd.
Een oogenblik later vroeg hij op anderen toon ‘of de zieke nog iets verlangde?’
‘Neen - eigenlijk niets - maar als dokter hem nog één dienst zou willen doen?’....
‘Ja, dat wilde hij met alle genoegen.’
‘Dan zou ik graag nog eens met den dominee willen spreken,’ vroeg Christian Svan.
De geneesheer zette groote oogen op: ‘Dominee! - Dus een geestelijke?’....
Maar nu begon Christian te lachen.
‘Ja, men kon toch zien, dat dokter hier de streek nog niet kende, en nog maar eerst voor een paar weken hier in het dorp was aangeland. Dominee Vinström is niet als andere geestelijken, geen kleinzielig, het licht schuwend dweper! Hij heeft véél gelezen en nagedacht. - Ik denk, dat hij de oude wijsgeeren beter kent dan den bijbel. Een helderdenkend man - zooals gij - dokter! Hij gelooft net zoo min als u aan al dien hokes-pokes. Heel veel, van wat ge zooeven zeidet, herinnert me aan dominee Vinström's opvatting. Maar - ziet ge - er is toch veel, dat.... ja, waarvan u me geen verklaring kan geven. Maar hij zal dat doen - dat is zijn vak. Als ik alleen dàt maar wist, dan zou alles in orde wezen! Ja, dàt is het juist’ - hij keerde zich op de andere zijde - ‘och, zou u zoo goed willen zijn, en hem verzoeken, hierheen te komen?’
Op den terugweg liep de dokter aan bij dominee, om het verzoek van Christian Svan over te brengen.
Groote ontroering teekende het gelaat van den geestelijke.
Wel had hij vernomen, dat Christian Svan ziek was, maar niet kunnen denken, dat het er zóó ernstig mee stond!
‘Kon er geen beterschap intreden?’
‘Neen, in 't geheel niet’....
‘Ik zal naar hem toegaan; het was zoo'n ontwikkelde jonge man! - Helder van hoofd en 'n warm hart!.... Wat een genot, met