vinden, tot nadenken en onderzoek, voor zoover deze waarheden hen onbekend mochten zijn.
Lang vóórdat de slag ons trof, in het onverwachte sterven van den Man, die ieder nog zoo kloek en levensfrisch toescheen, kwamen daar tot ons geheimzinnige berichten van dien gestorven zoon, uitdrukkelijke waarschuwingen dat onze vader niet meer alleen over straat mocht gaan, want dat gevaar hem dreigde.
De enkele keeren, dat wij ons in contact stelden met de onzichtbare wereld, herhaalden zich tot angstig wordens toe, diezelfde woorden.
Velen, met ons, weten het, en kunnen het getuigen, dat hijzelf, eindelijk achtslaand op die waarschuwing, zijn ontslag heeft aangevraagd als leeraar van het Conservatorium en zoo behoed werd voor een hem werkelijk dreigend gevaar. Een andere voorspelling van dien overleden zoon, in vervulling getreden, geheel tegen ons eigen weten en denken in, had onzen vader, op het laatst van zijn leven overtuigd van het bestaan eener telegrafische en telefonische gemeenschap met een onzichtbare wereld.
Want dikwijls had hij zich gekant tegen dit ‘ongelooflijk bovennatuurlijke’, (voor ons, die gelooven, zoo natuurlijk!), hoewel ik de vaste overtuiging heb, dat zijn hart reeds lang tot die hooge waarheden neigde.
Wij geven het vaak een anderen naam - en ziet, - het is hetzelfde!
Zij, die verwant zijn met de kunst, zij, bij uitnemendheid: dichters, schrijvers, componisten, - in een woord, de artisten, geïnspireerden, of profeten! - weten, in het diepst van hun binnenste, van waar de heilige intuïtie nederdaalt, van waar het bezielende tot hen komt!
Wie doordrongen is van het groote mediumschap der kunst, is reeds getreden aan den drempel van het heilige der heiligen, waartoe het genie alleen den toegang vindt.
Gij groote geesten, die hebt geleefd - - gij die nog het dichtste bij ons zijt en deze nieuwe eeuw blijft vullen - Wagner, Liszt! - en gij grootste aller lieder-dichters, Hugo Wolf! - gij, godbegenadigde bij uitnemendheid, verheven Bruckner, engelreine ziel, die uw grootste en laatste werk, nog onvoltooid, hebt opgedragen aan uw God, dien gij uw gansche leven hebt gediend!.,.
Welgelukzaligen! - zegt het, door den mond van dit zwakke werktuig, waaraan gij het licht gingt ontsteken, dat als een heilig vuur uw binnenste doorstraalde, zoodat de glans zich weldoend uitbreidt tot allen, die ontvankelijk zijn!....
Want wij richten hier niet het woord tot hen, die de duisternis liever hebben dan het licht, door Wagner in zijn onsterfelijk Siegfried-drama geteekend, in de kleinzielige, maar grootlistige Mime:
Was flammt dort die Luft!
In Mime's eigen woorden ligt Mime's vonnis.
Ach! die koude ‘Urmutter-witz’, dat hij zwijge en terugtrede! - en dat ieder wake voor zichzelf, opdat hij niet door het heilige vonnis getroffen worde! Want zoowaar Wotan tot Mime sprak:
‘Mancher wähnte weise zu sein,
nur was ihm noth that wusste er nicht...’ zoowaar is het ook, dat de wereldwijzen en die den schijn dienen, zijn vervuld van een ijskoude zelfgenoegzaamheid, een afstootende eigenwijsheid en daardoor vreemd en ontoegankelijk blijven voor de hoogste éénige en eeuwige Waarheid, blind voor het Licht, dat eens over ons allen stralen zal, waarin wij aller dingen wezen, zullen erkennen - en ook ons zelf.
Door de waarschuwing en de voorspelling van den zoon werd de vader behoed voor het groote ongeluk, bewusteloos neer te vallen op straat, gelijk kort te voren een ouden vriend was overkomen, die, daar geen der omstanders hem kende, werd voortgesleept naar het politiebureau om daar tot herkenning der aanverwanten te worden neergelegd.
Goddank! dat daarvoor onze Vader werd behoed, en wij, achterblijvenden, bewaard voor de herinnering aan zulk een einde. -
Hoe anders was het nu! -
Omringd door zijn kinderen, in eigen woning, als een aartsvader, is hij gestorven, zacht en kalm en zonder lijden, steeds muziek hoorend en voor zichzelven zingend.
Des morgens, op het uur, dat hij anders naar zijn lessen zou zijn gegaan, overkwam onzen vader de ziekte waarvan hij niet meer op zou staan.
De dokter sprak van longverlamming, de ‘broeder’ die hem verpleegde van beroerte...; hoe het zij - het was het Einde - en wij, zijn kinderen, mochten aan een zoo zacht en zoo zalig sterfbed staan dat van nu aan, alle vreeze voor den dood ons werd ontnomen.
Ja, zoover reikte uw glans, hemelsch Licht! -
Zoo vèrdragend was het bericht, dat Gij, hemelsche Vader in Uw eindelooze genade, ons uit den hooge deedt geworden dat wij nu in ons mogen sluiten en bewaren zoo heilige herinnering, en door ons gansche leven van dit sterfbed zoo grooten troost en verlossing mededragen....
Want hier werd vervuld wat de Psalmist zingt in zijn danklied voor redding uit dreigend gevaar:
De Heer bewaart de Eenvoudigen....
en de woorden die daar volgen, mochten wij als waarheid ondervinden:
‘Ik zal wandelen voor het aangezicht des Heeren in het land der Levenden!’...
Ja waarlijk: in het Land der Levenden!
Want onze tranen heeft hij gedroogd, de geliefde Doode, die, als bij zijn leven, nòg voor ons waakt en zorgt! De bitterheid der smart, het drukkend heimwee, werd weggenomen en verzacht door de heerlijke, en troostrijke berichten die hij uit het andere leven tot ons zendt....
Nu is het ons, als ware hij vooruitgereisd naar een wondere wereld, waar hij zijn geliefden heeft weergevonden; naar een land van eeuwigen zonneschijn, waar de bloemen bloeien en de boomen ruischen, waar hij heeft afgelegd het