Dát waren de kaffers, die uit naam der Engelschen den blanken man kwamen opeischen, hunnen meester, dien zij onmeedoogend voor mooie beloften en whisky hadden verraden.
Voorloopig had hij ze tevreden gesteld met het schenken van koebeesten en paarden, doch hun voorraad was uitgeput en één paard moesten zij behouden om hulp te halen, wanneer het groote oogenblik voor zijne vrouw zou zijn aangebroken.
Door het openen van eene deur keerde hij zich om en zag zijn broer en zijn vriend binnentreden, achteraan kwam diens vrouw.
‘Wel, hoe is 't met Johan?’ vroeg hij ongerust.
‘Nu, erg slecht, we mogen vannacht wel weer waken! De arme jongen is voortdurend met zijne gedachten in den oorlog en windt zich in zijn koortsachtigen toestand erg op over het lot van uwe vrouw en kinderen.’
‘God geef dat hij in 't leven mag blijven. Doch we moeten nu met elkander beraadslagen,’ vervolgde Walling somber. ‘Over een paar dagen zijn de laatste levensmiddelen verteerd.’
Wanhopig streek hij met de hand over zijn voorhoofd. Hij dacht aan den tijd van kalm geluk, toen hij commissaris was over de naturellen en Johan, een zoon van een oud vriend van hem, hem trouw hielp bij zijne drukke werkzaamheden. De vlijtige, trouwhartige jongen was hem even lief geworden als een eigen zoon. Ook zijne vrouw en vijf kinderen, waarvan zijn achtjarig dochtertje de oudste was, hielden veel van den flinken jongen man, die op vijftienjarigen leeftijd reeds zijn Vaderland had verlaten om bij hem in een vreemd land zich eene positie te verwerpen. Zelfs zijn eigen broer die bij hem was om toezicht te houden over de kaffers die op zijn privé land werkten, droeg hem eene warme toegenegenheid toe en gunde hem de hoofdplaats in zijn broers huis.
Ruim achttien maanden geleden was Johan vrijwillig op commando gegaan en zoo meemakend het voornaamste van den oorlog, vechtende met heldenmoed. O, hoe was de jonge man gezien bij de commando's en hoe gaarne was hij hem gevolgd om te strijden voor hunne vrijheid en goed recht, doch helaas, hij moest op zijn post blijven, zorgend zoo lang mogelijk voor landsbelangen. Doch nu een week of zes geleden had hij hem verzocht om thuis te komen om zijne vrouw en kinderen te helpen beschermen.... hij moest vluchten. Zijn gouvernementsgebouw hadden de Engelschen en de kaffers reeds in brand gestoken, zij woonden op het oogenblik op zijne eigen plaats bij Krugers post en het gerucht bereikte hem, dat zij hem gevangen wilden nemen.
Op een stillen, donkeren avond had hij al zijn baar geld, en dat was veel, want hij was rijk, in den grond begraven op een herkenbaar plekje voor hem, doch zoo dat geen slimme kaffer het zou kunnen vinden.
Evenwel zijn plan had hij niet ten uitvoer kunnen brengen. Nog geen twee dagen was Johan tehuis of eene hevige koorts kluisterde den door en door vermoeiden en uitgehongerden jonkman aan 't bed.
Mijnheer en mevrouw Heidenveld, hunne naaste en zeer bevriende buren, die ook van plan waren over Lorenzo Marques te vluchten, waren begaan met zijn lot en hielpen hem bij 't verplegen van de zieken, want zijn achtjarig dochtertje was ook ziek geworden, door de haar schraal toebedeelde portie eten, waaraan het teere gestelletje niet gewend was. Om beurten losten zij elkander af, mijnheer en mevrouw Heidenveld, zijn broer Sahe en hij, nacht en dag aan de twee ziekbedden.
Och God en nu naderde zoo onheilspellend de dag, waarop zijne vrouw ook trouwe zorgen zou behoeven.
‘Zeg Willem, er zijn banja veel zwarte kerels, ons met onze zieken er door heen breken zal niet gaan wel?’ werd hij door zijn broer uit zijne treurige overpeinzingen gewekt.
‘Onmogelijk, Sahe,’ antwoordde hij eenigszins ongeduldig, ‘er zijn ook Engelschen bij. Het beste is maar....’
Knars, bom!
Een kogel deed de ruit aan stukken vliegen en drong in het beschot er over. De woorden bestierven hem op de lippen en allen keken elkander verschrikt aan.
‘Het beste is maar,’ vervolgde hij haastig, ‘dat ik mij overgeef, op voorwaarde, dat zij mijne vrouw en kinderen en den zieke met rust zullen laten. En u, mijnheer en mevrouw Heidenveld, vlucht zoodra het mocht wezen dat ze de voorwaarden niet aanemen of zich er niet aan houden.
Met zieken en kinderen zullen ze misschien nog medelijden hebben....’
Hij kon bijna niet verder spreken, de smart snoerde hem de keel toe.