De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver: Mejuffrouw Mr. Van Dorp.
| |
[pagina 278]
| |
koelheid tegenover het naar hunne meening bewondering-afdwingend-doen van ‘Mr.’ Van Dorp.... Naar aanleiding van die aanvallen, (o.a. óók in het Weekblad van het Recht) schrijft Mr. Reitsma het volgende correcten juist-geziene antwoord, dat ik, met hulde aan zijn waardig optreden, hieronder afdruk. ‘In uw berichtje van no. 7960Ga naar voetnoot*) nopens het optreden van mr. C.E. Van Dorp wordt, naast uw blijkbare ingenomenheid met die gebeurtenis, tevens vrij duidelijk uw misnoegen te kennen gegeven over wat gij noemt: “de opvallende en niet bepaald bemoedigende wijze”, waarop de advocaat-generaal die vrouw het welkom in de Rechtzaal toeriep. Met uw verlof: hoe moet ik die bemerking begrijpen? Als reden daarvan wordt enkel door U aangevoerd (en dit is dan ook volkomen juist) dat de advocaat-generaal “er aan twijfelde of in het algemeen de rechtspraak door vrouwelijke medewerking zou worden gebaat”, terwijl gij daarop nog laat volgen: “dat die twijfel door hem (den advocaat-generaal) te weinig is gemotiveerd dan dat hij ook maar in het minst gegrond mag heeten”. Maar geachte Redactie! Zijn we dan reeds zóover “geavanceerd”, dat we, waar het een zóo ingrijpend vraagstuk geldt als dit, zelfs niet meer mogen twijfelen?; en, als men zich dan toch nog eens verstout dit te doen, ook zonder motiveering, gelijk ik kortheidshalve deed, moet dan zoo'n twijfel alleen reeds hierom volstrekt ongegrond heeten? Inderdaad, het schijnt wel dat de gewone gezonde rede het hier weer eens tegen het gezag der phrase heeft moeten afleggen. Gij hadt daarom, dunkt mij, beter gedaan u op dat berichtje, of liever op de inkleeding daarvan, nog eens wat nader te bedenken; - dit te eerder, nu gij (nota bene!) zelf daarin als uw gevoelen uitspreekt, dat de wenschelijkheid van vrouwelijken rechtsbijstand en rechtsbedeeling nog.... zal moeten blijken. Ook dit klopt, dunkt mij, allerminst met de terechtwijzing, die gij gemeend hebt u aan mijn adres te mogen veroorloven’.... Mijnerzijds teeken ik hierbij, ter voorkoming van alle misverstand, nog het volgende aan: Indien Mej. Mr. Van Dorp,Ga naar voetnoot†), omdat zij haar brood moet verdienen de rechterlijke loopbaan koos, waar wij vrouwen heden ten dage wel genoodzaakt zijn financieel den strijd om het bestaan te aanvaarden in alle richtingen, dan beklaag ik in haar een slachttoffer te meer der ongelukkige hedendaagsche toestanden op het gebied der vrouwenquestie. Maar dan veroordeel ik haar optreden geenszins. Dan moet zij handelen zooals dat het beste is, overeenkomstig haar bijzonderen aanleg. Indien zij echter uit zucht om méé te doen, uit lust om te toonen dat ze ook wel Mr. in de rechten kan worden, zoo goed als een man, indien ze dus in één woord uit derde-geslachts-achtigheid dezen weg insloeg, en niet uit nooddwang, dan vind ik haar een bejammerenswaardig product van een dwazen en gedegenereerden tijdgeest, die niet begrijpt dat het oneindig hooger staat en ook oneindig moeilijker is, een goede echtgenoote en goede moeder te zijn, of een zichzelve aan eenig liefdewerk-offerende oude-vrijster, dan een knap advocaat. - - Al de dames-mallooten die gedraafd zijn naar de beëediging van mej: Mr Kok te Rotterdam, en van mej: Mr Van Dorp te 's-Gravenhage, schijnen niet te begrijpen hoe gek zijzelve zich daarmee aanstellen, hoe zij daarmede haar eigen verstandelijke minderheid bewijzen; bewijzen met dat onnoozele blij-doen, omdat een enkele hunner geworden is wat de grootste botterik van een man ook nog wel worden kan: Mr in de Rechten! - - Die mallooten onder mijn geslacht, schijnen niet te begrijpen, hoe oneindig veel méér het beteekent, te zijn: een geduldige ziekenverpleegster, een liefhebbende moeder, die haar zoon in de moeielijke jaren van het jongelui's-leven opvoedt, leidt, helpt, vormt tot een hoogstaand man, een liefhebbende vrouw, die mededraagt de zorgen, de moeilijkheden, den levensstrijd van haar echtgenoot, door haar liefde en toewijding hem weet te vergoeden in zijn thuis de teleurstellingen van zijn carrière, of wel hem helpt om daarin vooruit te komen, en zich een geëerde positie te verwerven,... hoeveel meer dat alles waard is, hoeveel hooger dat staat, dan Mr in de Rechten spelen. - - - Zulk een taak van ziekenverpleegster, moeder, echtgenoote, kan alleen de vrouw vervullen; hetzij de gehuwde, hetzij de ongehuwde, in liefde wint de echte vrouw het onvoorwaardelijk van den man. Zij beschikt, waar het geldt haar doel te bereiken in liefde-opzichten, over een geduld, een toewijding, een trouw, een tact, waarin elke man het tegen haar aflegt. (Hij zelf zal dit volmondig erkennen, zoo hij 't geluk heeft zulk een moeder, echtgenoote, vriendin, zuster, dochter, te bezitten). - Maar heusch, een ‘Mr in de Rechten’ worden, dat is niet zooveel bijzonders, noch in de vrouw, noch in den man... En het is een grappig bewijs te meer der vrouwelijke inférieuriteit en kleinzielige ijdel- | |
[pagina 279]
| |
heid, dat zijzelve in zoo iets heel-gewoons iets buitengewoons zoekt te verheerlijken, het feit vermeldt in alle vrouwenblaadjes, en schaarsgewijze heendraaft naar de beëediging, om zich te zonnen als poesjes in de eer (?) welke haar sekse te beurt valt.Ga naar voetnoot*)
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|