De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden stukken.
| |
[pagina 265]
| |
in den Bijbel, vooral de woorden van Jezus waar hij over kindertjes spreekt. Toen begon ik te denken, als zijn zieltje leeft, waar kan het dan zijn en ik ging zoeken en lezen en vond een oplossing in de Theosofie. Niet dat ik alles begrijp, maar hoe meer ik lees en denk hoe duidelijker beeld ik er van krijg. Dit is me duidelijk geworden, dat smart noodzakelijk is voor den groei en de ontwikkeling van onze ziel, ook voel ik dat smart mij dichter bij God brengt. Zijn we niet beter en gevoeliger tegenover anderen wanneer we zelf verdriet hebben of gehad hebben; en gelooft U niet met mij dat het doel van ons zijn is: de volmaking van onze ziel? Heeft Jezus zelf ons niet gezegd: ‘Weest dan volmaakt, gelijk Uw Vader die in de Hemelen is, volmaakt is.’ Hij vond dit dus mogelijk en daardoor is mij ook de leer van Reïncarnatie duidelijk geworden; niemand toch kan in éen aardleven volmaakt worden. Er is zoo veel in de Theosofie dat mij troost, b.v. ook de leer van Karma. Waarom ik mijn lieveling moest verliezen weet ik nu nog niet, maar ik zal het zeker verdiend hebben; 't kan ook zijn dat zijn heengaan noodzakelijk werd gevonden, opdat ik tot een beter inzicht zou komen. Mijn kindje is nu 7 maanden dood en zooals U merkt kan ik U nu kalm over hem schrijven; 'k geloof dat ik dit te danken heb aan de boeken van Annie Besant. Denk niet dat ik mijn lieveling vergeten heb; hoe vreemd het ook klinkt, 't is mij alsof ik nu meer van mijn kindje houd dan toen 't leefde en soms voel ik 't zoo duidelijk dat hij 't nu beter heeft dan op aarde. Lieve Freule, ik heb U precies geschreven zooals ik voel; ik zeg U nogmaals dat ik niet alles begrijp, maar dat veel voor mij duidelijk is geworden en dat ik het met Mevr. B.W. eens ben, waar zij beweert dat lijden een groet van God is. U kunt met mijn brief doen wat U goed dunkt; misschien helpt het lezen er van een andere moeder om over haar smart heen te komen; misschien helpt het dat moedertje waar U over schrijft in ‘Waarom’. Ik hoop dat ik eens iets van U hoor, ik zal trouw de correspondenties nakijken. Met vriendelijke groeten Uw Dw. en zeer toegenegen, G. J - H. | |
II. Voor Brabantia.Niet kunnende bogen op 'n eigen zienswijze over 't socialisme, om de eenvoudige reden dat ik van 't stelsel, - zelfs van een voornaam punt: de soc. dem. opvatting van den klassestrijd, niet behoorlijk op de hoogte ben, wilde ik een enkele opmerking toch niet onderdrukken. ‘Naar mijne meening is het streven van 't socialisme wel goed n.l. verbetering der maatschappelijke toestanden, zooals: verbetering van 't leven van den arbeider en trachten sommige wetten veranderd te krijgen, vooralGa naar voetnoot*) met het oog op den rechtstoestand der vrouw’ schrijft B. Maar dit is werkelijk niet alleen 't streven van de sociaal-democraten, ook de Vrijzinnig-democraten schreven datzelfde in hun programma en 'n liberaal zal waarschijnlijk ook beweren dat hij voor zùlke verbeteringen warm(!?) is. Trouwens de Patrimonium-menschen willen den toestand van de arbeiders ook verbeteren en die staan als anti-revolutionnairen vierkant tegenover 't socialisme. Zal trouwens dit Kabinet, wanneer straks art. 342 B.W. (verbod onderzoek vaderschap) wordt aangevuld en het in de Standaard aangekondigde voorstel tot verbod van openlijke huizen van ontucht en 't daarmee samenhangend sanitair toezicht tot wet wordt, niet tegen wil en dank verbetering hebben gebracht in den rechtstoestand der vrouw? Als dit laatste Brabantia werkelijk ter harte gaat laat ze zich dan nòch van 't streven der socialisten nòch van eenige andere politieke partij al te groote illusies maken, - wat nog niet uitsluit dat ze zich als lid opgeve van de met haar inzichten 't meest overeenkomende kiesvereeniging of bond - want al vinden we in ons land een aantal mannen die 't werkelijk eerlijk meenen en wien dit ernstig ter harte gaat, ze zijn te gering in aantal en te zeer verdeeld over verschillende partijen, dan dat ze spoedig iets zouden bereiken. Naar verbetering in 't leven van den arbeider streven ook de niet-politiek gekleurde vakvereenigingen, een monopolie van 't socialisme is dat niet. Allerminst echter ontken ik dat in die kringen het meeste warmte, enthousiasme en opofferingsgezindheid is, en daarmede misschien ook de meeste kracht: zoodat 't zeer wel mogelijk is dat alleen zij in staat zullen blijken hun streven - dat ze met anderen gemeen hebben - ook in daden om te zetten. W.W.F. - D. | |
III. Het Socialisme.In het No. van 7 October vraagt ‘Brabantia’ nadere voorlichting omtrent ‘socialisme’ en de redactie verklaarde zich in een onderschrift gaarne bereid, daarover ingezonden stukken op te nemen. Ik ben ‘Brabantia’ zeer dankbaar voor haar belangstelling en voor de voorloopig-gunstige meening omtrent een levensopvatting, die mij boven alles dierbaar is geworden en die ik wil dienen met al mijn bescheiden krachten en ook de redactrice ben ik erkentelijk voor haar bereidwilligheid. Ik zal dan ook trachten, ‘Brabantia’ zoo duidelijk mogelijk in te lichten en tevens zoo beknopt mogelijk, ten einde van de bereidwilligheid der redactie geen onbescheiden groot gebruik te maken, al vrees ik nu reeds dat mijn stuk niettemin toch wat lang zal worden. ‘Verbetering der maatschappelijke toestanden, zooals verbetering van het leven van den arbeider | |
[pagina 266]
| |
en trachten sommige wetten veranderd te krijgen vooral met het oog op den rechtstoestand der vrouw,’ aldus vat ‘Brabantia’ het streven van het socialisme op. Zij vergunne mij haar te zeggen dat die opvatting zeer onvolledig en zelfs ten deele onjuist is. Hoogstens kan dit een der middelen zijn, en lang niet het voornaamste middel, om het doel van het socialisme te bereiken. Vraag het aan welke partij gij wilt, zelfs aan de meest conservatieve of reactionnaire of zij de hierboven omschreven verbeteringen niet wenscht en nastreeft en de aanhangers dier partij zullen u van heeler harte met ‘ja’ antwoorden. Streefde het socialisme naar niets anders, het zou zeker niet zooveel verbitterde bestrijding en bestrijding van alle kanten vinden, maar... het zou ophouden socialisme te zijn. Het woord ‘socialisme’ is wat vaag, anarchisten hebben er zich - hier te lande - van meester gemaakt en er ‘vrijheidlievend’ voor geplaatst en tevens wordt het ‘socialisme’ gediend door de voorstanders der parlementaire richting, die zich sociaal-democraten noemen, overtuigd als zij zijn dat zonder socialisme geen democratie, maar ook dat zonder democratie geen socialisme mogelijk is. Dit scheidt hen af, eenerzijds van de anarchisten (vrije-socialisten) anderzijds van de burgerlijke (vrijzinnig) democraten. De anarchisten (vrije-socialisten) verwerpen de democratie. Deze toch bedoelt ook een vorm van gezag en zij beschouwen het gezag juist als de bron van alle maatschappelijke misstanden. Geen gezag dus, maar daar deze maatschappij zonder gezag niet kan bestaan, streven zij naar omverwerping der geheele maatschappij ten einde op haar puinhoopen een nieuwe te stichten, waarin geen gezag maar een volmaakt vrije samenleving zal bestaan. Het hier meest gangbare middel waarmee zij meenen dit doel te kunnen bereiken is de algemeene werkstaking, die volgens de meening van ons, sociaal-democraten, een utopie is en altijd blijven zal. De burgerlijke (vrijzinnig) democraten willen de grondslagen van deze maatschappij onaangetast laten en haar zelfs steviger vestigen, door maatschappelijke hervormingen verkregen langs den weg der democratie, dat wil zeggen door aan het volk grooter invloed te geven op de regeering. Het privaat-bezit van de arbeidsmiddelen willen zij echter onaangetast laten en dit is het diepgaande verschil tusschen hen en de sociaal-democraten. De sociaal-democratie begint met uit de geschiedenis aan te toonen hoe elke vorm van samenleving zich geleidelijk uit een vorigen vorm heeft ontwikkeld, hoe uit de antieke samenleving de feudale- en uit de feudale de (hedendaagsche) kapitalistische is voortgekomen. De antieke vorm van samenleving berustte op het stelsel der slavernij, de feudale op dat der lijfeigenschap, de kapitalistische op dat van den loonarbeid. Groote, schokkende gebeurtenissen, zooals de verbreiding van het Christendom, de Hervorming en de Groote Fransche Revolutie, hebben wel den overgang van den eenen vorm van samenleving in den anderen tot stand gebracht, maar hebben dit slechts kunnen doen, nadat de nieuwe vorm van samenleving in den ouden voldoende was opgegroeid, zoodat er alleen nog slechts zulk een gebeurtenis noodig was, om den nieuwen vorm tot volmaakte wording te brengen. De sociaal-democraten zijn tot de overtuiging gekomen, dat de kapitalistische maatschappij niet is de eenig-goede en eenig-mogelijke vorm van samenleving, maar zooals deze maatschappij is opgegroeid uit de feudale, zoo voorzien zij dat een socialistische maatschappij uit de hedendaagsche zal opgroeien en om hen heen nemen zij de duidelijke kenteekenen van dien groei waar. Anderen daarop te wijzen en den groei der nieuwe maatschappij uit deze te bevorderen is het doel en streven der sociaal-democratie. Smalend wordt er wel eens gesproken van den ‘socialistische toekomst- of heilstaat’ en tegenstanders van het socialisme hebben ons dien heilstaat meermalen tot in de kleinste bijzonderheden beschreven om dan met het socialisme den draak te steken of er de onmogelijkheid van aan te toonen. Dit stelsel van bestrijding is even oneerlijk als onzinnig en deze ‘heil- of toekomststaat’ is dan ook alleen in het brein van anti-socialisten uitgebroed. Uit geen der geschriften van Marx, Engels, De Lasalle of welke andere grondleggers der sociaal-democratie ook kunnen zij een aanhaling doen, waaruit blijkt dat deze zich een voor-het-opzetten-pas-klaar-gemaakte ‘toekomst maatschappij’ gedacht hebben. Fourrier en Louis Blanc hebben wel eens een schets gegeven van de wijze waarop zij zich voorstelden, dat de toekomstige vorm van samenleving zich uit de hedendaagsche zou ontwikkelen, maar stellig niet met de bedoeling om aan hun volgelingen voor te schrijven ‘op deze wijze moet gij de toekomst-maatschappij opbouwen’, zooals een kind zijn kartonnen huisjes en houten boompjes uit een speelgoeddoos opzet. Karl Marx, de stamvader der moderne sociaal-democratie speurde in zijn standaardwerk ‘Das Kapital’ het ontstaan van het kapitaal, de groote drijfkracht der tegenwoordige maatschappij na en wees de verdere maatschappelijke ontwikkeling aan, waaruit hij glashelder aantoonde dat die ontwikkeling zich voortbewoog in de richting eener socialistische maatschappij, dat wil zeggen eener samenleving, die berusten zou op het gemeenschappelijk bezit van grond en arbeidsmiddelen. Het privaat-bezit daarvan, dat de maatschappij verdeelt in twee klassen, de klasse der bezitters en die der proletariërs (niet bezitters) en dat de overtalrijke klasse van proletariërs volkomen economisch en politiek afhankelijk maakt van de klasse der bezitters, dat privaat-bezit wees Marx aan als de bron van alle maatschappelijke misstanden, van armoede en knechtschap onder de arbeiders, de ware voortbrengers der maatschappelijke welvaart. Droeg Marx nu aan de proletariërs, aan de niet-bezitters, aan de arbeiders op, dat privaat-bezit op te heffen? Geenszins, want hij was te zeer overtuigd dat zij, onderworpen, machteloos, geketend aan de zorg voor het dagelijksch brood als zij waren, daartoe niet in staat zouden zijn, maar dat is ook de roeping niet der arbeidersklasse. Het kapitalistische stelsel draagt in zichzelf de kiemen om van het bederf waardoor het ten val zal komen, het sloopt zichzelf doordat het in zijn | |
[pagina 267]
| |
onafwendbare consequentie het bezit meer en meer samentrekt in de handen van een steeds kleiner wordend aantal bezitters en daardoor steeds grooter maakt de klasse der proletariërs. Nieuwe elementen komen zoodoende in de proletariërs-klasse, waardoor deze sterker wordt in aantal en ook aan intellect, aan moreel gehalte. Het kapitalisme schaft zelf het privaat-bezit van grond en arbeidsmiddelen af, let maar op de steeds toenemende ontwikkeling van trusts, kartellen en syndicaten, op de stelselmatige verdringing van den middelstand, die hoofdzakelijk het werk is van het groot-kapitaal, op de uitbreiding van staats en gemeentelijke bedrijven, waardoor eveneens talrijke bezitters worden onteigend. De ontwikkeling van de groot-industrie heeft het klein-bedrijf en daarmee den middelstand ten doode opgeschreven, maar de tijd zal komen waarin de kleine klasse der bezitters - welke klasse steeds kleiner wordt terwijl haar bezit toeneemt - de productie niet langer zal kunnen beheerschen en deze dus in andere handen, in de handen van het proletariaat, van de arbeiders dus, zal overgaan. De taak nu die de sociaal-democratie aan de arbeidersklasse oplegt is tweeledig: den ontwikkelingsgang der maatschappij in deze richting te bevorderen en zich voor te bereiden op de overneming der productie. Dit is, in zeer korte en vluchtige trekken geschetst, het doel en streven der sociaal-democratie, den volgens mijn overtuiging eenig levensvat-baren vorm van socialisme. Zij - de sociaal-democratie - tracht dit doel te bereiken door drieërlei middelen: de vakorganisatie, de politieke actie en de coöperatie. Aan geen dezer drie middelen geeft zij de voorkeur, zij wenscht ze alle drie zoo krachtig mogelijk toe te passen op het gebied waar elk middel uit den aard der zaak thuis behoort, al moet ik bekennen dat de sociaal-democratie het laatstgenoemde middel, de coöperatie, veel te lang verwaarloosd heeft en eerst in den laatsten tijd blijkt te beginnen met de groote kracht er van te beseffen. De sociaal-democratie hier te lande wel te verstaan, want in het naburig België is de coöperatie daarentegen een der krachtigste en meest gebruikte middelen der daar gevestigde sociaal-democratische partij. De vakorganisatie. De sociaal-democratie zegt tegen de arbeiders (telkens wanneer ik van ‘arbeiders’ enz. spreek bedoel ik daarmee zoowel mannen als vrouwen) organiseert u in vakvereenigingen, waartoe het niet noodig is dat gij sociaal-democraat zijt, dus dat gij de levensbeschouwing volgens Karl Marx als de uwe aanvaardt, maar alleen dat gij loonarbeider zijt en de noodzakelijkheid van het voeren van den klassenstrijd erkent. De vakorganisatie strijdt voor onmiddellijke verbetering der arbeiderstoestanden, hooger loon, korter arbeidsduur, minder afhankelijkheid, betere geestesontwinkeling en daarmee verheffing van den levensstandaard der arbeiders. Willen de arbeiders geschikt zijn voor de historische taak hunner klasse, het overnemen der productie, dan valt er aan hen zelf nog heel veel te verbeteren en die verbetering, de aankweeking van solidariteit en gemeenschapsgevoel, is het werk der vakorganisatie. De politieke actie. De sociaal-democratie tracht zooveel mogelijk mannnen uit en door de arbeidersklasse ver kozen te krijgen in de bestuurslichamen van staat en gemeente en dezen beoogen op dat terrein hetzelfde wat de vakarbeiders met hun organisatie beoogen, nl. verbetering te brengen in de arbeiderstoestanden en den levensstandaard der arbeiders te verhoogen. Daarom bevorderden mijn partijgenooten in de Tweede Kamer krachtig de aanneming der Ongevallenwet, daarom hebben wij op ons politieke program staan Staatspensionneering, inwilliging van de eischen der vakvereenigingen en meer andere punten. Het laatstgenoemde punt vormt juist de aanknooping tusschen de vakorganisatie en de politieke actie. Laten de vakvereenigingen haar direct-invoerbare eischen richten tot de wetgeving, zij zullen in het parlement in onze mannen de aangewezen verdedigers van die eischen vinden. Met ons werken in het parlement streven wij naar verschillende doeleinden: wij willen de arbeiders meer weerbaar maken in den maatschappelijken strijd, den klassenstrijd dien zij te voeren hebben, die hun meermalen door de werkgevers zelf - denk aan Van Heel, Spanjaard en zooveel anderen - opgedrongen wordt; wij willen den ontwikkelingsgang der maatschappij in socialistische richting bevorderen; wij willen door het voorschrijven van sociale maatregelen van het kapitaal zooveel mogelijk terugvorderen van hetgeen het als meerwaarde uit den arbeid gezogen heeft en dit ten bate der arbeiders. Ten slotte het door ons veel te lang verwaarloosde middel, de coöperatie. De economische en de politieke strijd der arbeiders-klasse vordert van de arbeiders veel meer financieele offers dan zij dragen kunnen, hun die te verschaffen is het doel der coöperatie en deze heeft daarnevens nog een ander doel: de arbeiders te vormen tot leiders van het bedrijf. Jaren en jaren lang heeft de kapitalistische klasse den arbeiders alle meezeggenschap in de leiding der bedrijven onthouden, vandaar dat de arbeiders-klasse geen gelegenheid heeft gehad, uit haar midden leiders van de bedrijven te vormen. Door haar zijn de arbeiders voorbeschikt om altijd door geleid te worden, bestuurd, zooals machines en werktuigen worden bestuurd. De coöperatie nu stelt de arbeiders voor het feit dat zij zelf de leiders van hun bedrijf moeten kiezen en dezen voortdurend controleeren en zoodoende leiden zij zichzelf door de coöperatie tot zelfstandige bedrijfsleiders op, die tevens aan het meezeggenschap der arbeiders in de bedrijfsleiding, waarop volgens onze overtuiging het toekomstige productiestelsel moet berusten, gewend worden. Door de achterlijkheid der arbeiders-coöperatie hier te lande is er in die richting nog niet veel tot stand gebracht kunnen worden, maar wanneer men de coöperatieve bedrijven in België ziet, te Brussel, Gent en ook in andere Belgische steden, waar arbeiders als leiders deze bedrijven tot een reusachtigen bloei hebben kunnen brengen, dan krijgt men eenig begrip van de groote waarde, die de coöperatie voor de | |
[pagina 268]
| |
arbeidersklasse heeft, en de groote rol die zij te spelen zal hebben in de verwezenlijking van ons ideaal: de socialistische samenleving, berustende op den grondslag van gemeenschappelijke productie en rechtmatige verdeeling van het product naar de behoeften van elk individu en naar het aandeel dat elk individu in de productie heeft gehad. Hiermede heb ik ‘Brabantia’ een - ik erken het gaarne - zeer vluchtige en onvolledige uiteenzetting van het ‘socialisme’ gegeven. Wanneer zij zich daarvan echter nu eenigszins een denkbeeld vormen kan en mijn artikel den lust in haar heeft opgewerkt om meer van de socialistische beginselen te weten, waartoe ik haar de lezing onzer partij-geschriften en der werken van onze voorgangers met warmte kan aanbevelen, dan acht ik het doel van mijn schrijven ruimschoots bereikt. Een S.D.A.P'er.Ga naar voetnoot*) |
|