Brieven uit Engeland.
Particuliere correspondentie.
Derbyshire-Engeland,
Dale.
Dale=Abbey.
Klein dal in Derbyshire.... lief stil ‘Dale’ met je mosbegroeide rotswanden.... bosschen van wollig eikenloof.... met je ruïne.... die verhaalt van de oude abdij, met je sage.... overgebleven uit oude geschiedenis.
Ouden van dagen getuigen het.... de ruïne getuigt het.... de kille kluis in de rots getuigt het.
Hoe lang is het geleden.... jaren?
Neen, eeuwen zijn er over heengegaan.... lange lange eeuwen.... de geschiedenis vertelt met jaartallen van Cromwell.... de sage van den kluizenaar.... de ruïne van het klooster.
Vergeten geschiedenis wordt sage.... zooals kasteelen ruïnes....
Ik wandel rond tusschen de puinhoopen.... zit neêr onder het boograam, dat alleen nog opsteekt.... 't is huiverig hier, ofschoon de zon schijnt en het warm is - zomeravondwarmte.
Vaag en vèr.... maar uit phantasie, vormen aannemend, komt de sage tot mij.
Uit den mond van den ouden wachter.... die vertelt, zooals zijn grootvader vertelde, en naziet de rookwolkjes uit zijn pijp.... uit het fluisteren der oude steenen, waartegen ik mijn hoofd leun.... uit het ruischen der breede eiken, die barsten van ouderdom.
De oude man zwijgt, en het boograam fluistert verder.... Zie je niet mijne grootheid, hoe hoog ik ben en gebeeldhouwd.... ik was de grootste der ramen en in mijne nissen knielden vrome broeders voor beelden, die ik steunde.... door mijn grooten boog scheen de zon, die licht wierp op werken, geschreven nog met ganzepennen en walnoteninkt.... ik getuig van de grootheid.... de grootheid.... de dikke muren slechts van de kracht.... en grootheid is meer dan kracht,.... kracht vergaat.... grootheid blijft.
Is het sage.... is het werkelijkheid?
Vertelt de oude wachter nog....?
.... Er valt sneeuw.... grijze sneeuw in het schemerende daglicht.... de vetkaarsen worden gesnoten en opgestoken in de groote zaal van Dale-Abbey.
Eerst twee.... maar dan de heele kandelaar, want grijzer wordt de lucht en de sneeuwwolken dikker.
Het vuur trekt niet.... flikkert flauw en de monniken schuiven er dichter bij.
Ze hullen hunne pijen dichter om zich, 't is te koud om te schrijven.... de vingers zijn stijf, de veeren pennen liggen bij de perkamenten.... de inkt bevriest.
Buiten daalt de sneeuw.
Er is geklopt.... geklopt op de groote poort, en omdat het zoo stil is in de abdij, klinkt en dreunt het door de gewelven zoo dringend.
Geklopt op de Hoofdpoort, die bijna nooit opengaat.... nu Cromwell met zijne Rondkoppen Cavaliers jaagt....
De oude grijze abt gaat zelf opendoen en de broeders huiveren dichter om het vuur... prevelen gebeden.
Ze werpen sprokkelhout en blokken op den flauwen gloed, maar geen vlammen lekken op.... er is te veel sneeuw in den schoorsteen en geen wind.
Voetstappen in de gangen.... hoor!
Sporen die rinkelen aan zware laarzen... een degen die staag rammelt op het marmer.
Bleek prevelen de monniken, als de deur opengaat. De abt spreekt zacht:
‘Een cavalier, die schuilplaats vraagt!’
En de monniken spreken: ‘Hij is welkom!’ als in koor. Een koningsgezinde is altijd welkom op Dale Abbey.
Dan treedt hij binnen, sneeuw hangt aan zijn mantel, in zijne haren, glijdt smeltend af op den eikenhouten vloer. Zijn gelaat is bleek en hongerig.... de oogen staan diep, al spreken ze dankbaar.
Hij is veilig nu, straks zal een monnikengewaad, een pij, hem onttrekken aan de wrekende hand van Cromwell.... hij zal hier vinden wapenbroeders.... die kwamen zooals hij hier kwam, maar hij zal niet spreken, ze niet herkennen.... één handdruk zal het alles zeggen....
Buiten daalt de sneeuw....
Snuit de kaarsen, broeders, waarom verduisteren ze zoo plotseling?.... Heel stil glijden er tranen om het arme vaderland....
't Is de vooravond van Pinksteren.
In de groote zaal prevelen monniken gebeden.... slijpen zwaarden.
Buiten jubelt de lente.... de zon begint reeds te dalen.
Waarom zijn ze niet in het veld om te zaaien en te wieden.... te ademen de zoele avondlucht?
Cromwell is gekomen!
In de cellen hebben de Cavaliers gebeefd.... toen afgeworpen de pij, de gevouwen handen tot vuisten gebald.
Het zwaard dat geroest zit in de scheede, is er uitgerukt en geslepen op den steen.
Het strijdros in de stallen is opgewreven.... den sterken kop gekust. Het hoort 't schallen der horens van Cromwell's mannen en trap-