In al die jaren had zij het nog niet zoo ver kunnen brengen, dat zij voor eenig geldverlies bang behoefde te zijn. - Een alleenstaand meisje, niet bepaald met aardsche goederen bedeeld, maar naar het uitwendige vast in den levenszadel zittende, zal zich al gelukkig achten wanneer het haar gelukt is, zich ergens in de wijde wereld een plaatsje veroverd te hebben. Meestal moet zij zich door het leven heenworstelen.
Ottilie Schneider had haar eigen bestaan. Maar het leven was zoo verschrikkelijk vervelend. Zou zij het alleen om stof af te nemen moeten doorloopen?
Met betrekkingen had zij tegenspoed. Voor den een had zij te weinig voorkomen, - voor den ander was zij te oudmodisch. - Òf wel, dat voortdurende zitten kon zij niet verdragen. Het lukte er in één woord nooit mee. En ten slotte was zij in den aanvang der veertig gekomen, zonder bloedverwanten, zonder geregelde bezigheden, zonder eenig doel.
Zij had ook nooit eenige illusies betreffende haar onontbeerlijkheid. Niemand wachtte op haar komst. Niemand had haar noodig.
- - Toen erbarmde het noodlot zich over haar.
Zij kon zich later niet goed meer herinneren, hoe zij 't eerst op die gedachte gekomen was, die haar zooveel van een zonnetje gebracht had.
De eerste arme zieke die zij voorlas, was een verlamde arbeidersvrouw. Geen lid kon deze verroeren. Die zieke bleef een vaste klant.
In den veel bespotten ‘pompadour’ droeg Ottilie Schneider met zich de mooiste verhalen; en daarom liet zij de ondeugende jongens kalm schelden, omdat zij wist dat op veel plaatsen met groot verlangen naar den inhoud van de zwart-lila tasch werd uitgezien. -
Er waren zoo vele, vele zieken, die niet veel liefde ondervinden konden. Vrouwen, die dan dubbel verdienen moeten, kunnen den verongelukten kostwinner niet urenlang bezighouden; - mannen moeten hun vrouwen in den steek laten, om naar 't werk te kunnen gaan; - broodverdienende moeders kunnen hun afgetobde lievelingen geen verstrooiing geven. - En de arme, verlatene, zieke oude-juffrouwen, daarnaar kraait geen haan!
Die allen las zij een uurtje voor. Tot 's avonds was zij thans onderweg. Men recommandeerde haar. Eenige doktoren hadden haar adres opgeschreven. - -
Met hoeveel vreugde kwam zij!
Nu stootte niemand zich aan haar uiterlijk. - Niemand was zij te oudmodisch. Voor niemand ‘deed zij zich niet goed genoeg voor.’ De wereld had zich geheel omgekeerd. Men wachtte haar met ongeduld; haar, de overtollige Ottilie. -
Wel wist zij dat de genezenen haar dikwijls al gauw vergaten; maar wat deed dat ertoe? De zieken verlangden toch erg naar haar. Wie uur op uur, moederziel-alleen, gehoest had of gezucht of gesteund, lei bij 't binnenkomen van de oude-juffrouw dit zijn dagwerk neer.
Och het was zoo anders, als, na een korte begroeting, de halfluide stem van ‘juff: Pompadour’ naast de zieke zich liet hooren. -
Ottilie koos uit, liefdevol, voor iedereen. Dikwijls las zij dezelfde geschiedenis voor, meermalen op denzelfden voormiddag. Meestal echter kreeg ieder zijn afzonderlijk deel. De werkman, die al maandenlang de deur niet uitkwam, wilde nieuwtjes uit de couranten verteld hebben. De borstlijder luisterde aandachtig naar eenige episoden uit Jörn Uhl; de wilde jongen hoorde 't liefst Robinson; en het bleeke, kleine Roosje hield zich in 't gezelschap van de sprookjes van Andersen muisstil. -
‘Maar een oude-juffrouw!’
En toch met ongeduld, met verlangen verwacht! Ottilie Schneider schudde ongeloovig 't hoofd. Meer had zij in haar schoonste jeugd niet van 't leven verwacht. De lila linten van haar hoed fladderden als overwinningsvanen om haar heen. Haastig doet zij in de vroegte haar huiselijke bezigheden, ontbijt in korten tijd, en gaat dan aan haar dagwerk. Weinigen loopen zoo vlug als zij; want zij weet hoe de minuten daar aan 't ziekbed omvliegen; en hoe gauw dat vergeten wordt door hen die buiten den maalstroom van 't leven staan. - -
De totaal verlatenen bevoorrecht zij 't meest. Het lachje dat op deze vervallen gezichten komt, zoodra zij binnentreedt, laat van lieverlede elke herinnering aan al haar eigen vroegere teleurstellingen verdwijnen.
En de bedroefde blik, die haar volgt wanneer zij zich tot vertrek gereed maakt, verzoent Ottilie Schneider geheel met haar sober bestaan.
Zij merkt in 't geheel niet, dat zij ouder wordt, dat de trappen na verloop van de eerste tien jaren niet meer zoo gemakkelijk te beklimmen zijn. -
Hoe donker het ook zijn moge in de kamer