Bekroond opstel.
Een Zomervacantie.
Ze hadden er alle drie al zoo lang naar verlangd, naar die zomervacantie. Moeder Bos voor haar jongste kindje, een meisje van acht jaar dat erg zwak was en buitenlucht noodig had, Anna de oudste omdat moeder er zooveel goeds van voorspelde en omdat Dokter zei dat zusje er zoo van zou opknappen, en zusje zelf, omdat ze hunkerde naar de boomen, de bloemen en vooral naar de kalme rust die ze op school en thuis niet vond, al was ze thuis meestal alleen, want moeder was werkster en Anna ging al uit naaien.
Ze maakten een plannetje om zusje naar een vacantiekolonie of naar buitenmenschen te zenden, 't zou juist gaan als ze beiden maar hard door bleven werken. - - - -
Weer was vrouw Bos eens gaan schoonmaken bij mevrouw Langen, waar ze vier maal in de week kwam en waar Anna ook naaide, toen mevrouw haar 's avonds bij 't afbetalen even mededeelde dat ze in zes weken niet behoefde te komen, want dat de familie op reis ging, er bij voegende dat Anna nu ook eens vacantie kon krijgen. Vrouw Bos had bedremmeld niets meer gezegd dan 'tgewone: ‘Da's goed mevrouw.’ En mevrouw merkte later tegen haar echtgenoot op: ‘Wat zijn die booien toch ondankbaar, nu geef ik ze een poos vacantie en ze bedanken niet eens, wenschen geen goede reis en doen net of 't zoo hoort.’ - - - -
Vrouw Bos loopt naar huis, hun plan nu onmogelijk en droevig en bang voor haar kindje, bedenkend waar ze nog wat zou kunnen verdienen, maar de schoonmaaktijd is voorbij en ieder gaat uit de stad. Thuis vertelt ze 't de ‘kinders’ die er bedrukt en verslagen naar luisteren, totdat Anna voor-