de heerlijkheid van de schoonheid-dragende landschappen, die zich in allerlei variaties ontrolden voor hun oog, een natuurpracht, waarvan ze anders altijd genoot. Zij zag zijne hoog-gespannen verwachtingen, angstigend uit de bezorgdheid van zijn blik en dit maakte haar bevreesd.
Ja, hij wilde dat zij allen zonder onderscheid haar zouden vinden: een knap meisje, een beschaafd, meisje een wel-bespraakt, verstandig en lief meisje, en bovenal den indruk makend van te zijn: een geschikte vrouw voor hem. Dien indruk moest ze maken, en hij spande zijn uiterste best in om dien te verkrijgen zoo hoog en zoo mooi mogelijk. Angstig tuurde hij naar heur haar, of 't wel juist zóó zat, dat 't haar bekoorlijkheid 't meest verhoogde en vroeg, of haar lippen niet wat bleek zagen, of zij niet wat vermoeid was, haar radend dit niet te zeggen, dat wel. Ze schudde half-verdrietig van neen, als voelde ze iets veranderd. Voor 't eerst betrof zijn bezorgdheid niet haar, maar den te maken indruk. 't Was haar, alsof hij haar voor 't eerst mooier, beter, begaafder wenschte, niet meer, zooals voorheen, volkomen tevreden met haar, nu hij haar moest toonen aan zijn familie.
Toen zij met hem bij haar familie was gekomen, was ze alleen bevreesd geweest, dat degenen, die zij liefhad, geen prettigen indruk zouden maken op hem, zonder aan de mogelijkheid te denken, dat er een hem zou kunnen vinden, niet lief, niet mooi, niet verstandig.
En nu deed haar dit vreemd aan, alsof zij toch meer van hem dan hij van haar hield. En waar zij snel voortstoomden en zij angstig den afstand van het vreemde haarwachtende verminderen voelde, ondervroeg ze hem: Houd je wel heel veel van me, schat? Ben ik je wel goed genoeg? Beken eens eerlijk, had je me niet liever wat mooier, wat fijner, wat verstandiger, wat begaafder? Kom ik wel genoeg het ideaal nabij, dat jij je gesteld hebt van je liefste, van je vrouw? -
En waar hij haar antwoordde met allerlei bevestigende variaties van: - O zeker, schat! en die bevestigingen met kussen bezegelde, daar bleef zij een niet-gerustgesteld gevoel behouden, alsof hij niet volkomen tevreden met haar was. Ze wist, dat ze onoverwinbaar stijf was bij eerste kennismakingen en dit weten beangstigde haar, waar volgden de laatste stations.
Toen, als in een droom, vele vreemde oogen op haar gevestigd, aan het station, in het onbekende huis. Blikken van welkom-zijn en woorden van liefde en gastvrijheid, omdat zij kwam als van hem en om hem, den geliefden zoon des huizes, om hem te zien in eigen omgeving.
Zij dacht eraan, wat hij had gezegd, hoe zij hartelijk moest beantwoorden die verwelkoming met kussen en beloften van liefde en trouw.
Maar zij kon niet spreken, nu nog niet.
Toen legde meelijdend de ziel in haar blik de groote, alles-omvattende, tot-offer-bereide liefde voor hem, een liefde zich uitspreidende over allen, die hem zoo lang vóór haar hadden gegeven liefde en zorg.
O ze vond het heerlijk hem, haar lieven schat, te zien in eigen omgeving, glansden haar oogen.
Tegemoet komend aanhoorden zij haar woordelooze taal, haar aannemend als een lieve en trouwe dochter.
Het angstgevoel verdween.
Zich ingewijd voelend, drukte zij zijn hand, wat hem alles zeggen moest.
JOHANNA STEKETEE.
Ede (Gld.) 6 Nov. 1902.