De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden stukken.
| |
[pagina 176]
| |
waar dat motief wèl voorzit, althans heet voor te zitten, heeft de wetgever niet verzuimd ondanks al die liefde den - m.i. hoogst immoreelen en voor man èn vrouw demoraliseerenden - eenzijdigen eisch van gehoorzaamheid te stellen, zonder angst daarmee de liefde afbreuk te doen. Waar hij in een heel wat minder précaireGa naar voetnoot1) verbintenis den wederzijdschen eisch van rechtvaardigheid zou stellen, zou hij m.i. een goed werk verrichten.Ga naar voetnoot2) En daarmee hoeft de toewijding niet verloren te gaan. Het is onredelijk te beweren dat de huishoudens waar men zóó denkt behooren tot de steeds-van-meisjes-wisselende of de liefdeloos-onverschillige, en hoe meer dienstboden als de door u genoemden lid worden van den bond - nièt om haarzelf want voor haar zijn geen reglementen noodig maar voor heel veel andere wèl, omdat er zoo heel veel nare huisvrouwen zijnGa naar voetnoot3) - hoe meer zal ook aan de liefdebeginselen in 't werken van zoo'n vereeniging plaats worden ingeruimd. Ik geloof niet dat glimlachen hier de ware weg is maar wel, juist uit 't begrip van naastenliefde - liefde voor die vele met minder toeschietelijke en hartelijke meesteressen gezegende kameraden - het toetreden als lid. En hiermee acht ik mijnerzijds de gedachtenwisseling gesloten, de lezers moeten nu zelf hunne meening maar vormen. Ik dank u nogmaals zeer dat u aan deze zaak plaatsruimte heeft willen inruimen en teeken met vriendelijken groet Uw Dw. Welmoet Wijnaendts Francken - Dyserinck. |
|