De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésRegina. 't Geen gij mij in Uw laatsten brief schreeft, over dat bewuste onderwerp, frappeerde mij bijzonder; omdat de door mij zoo hóóggestelde Gustaaf af Geyerstam, in zijn buitengewoon-fijngevoelig en supérieur-denkend: ‘Vrouwenmacht’ geheel dezelfde meening is toegedaan als gij: Gij schrijft: ‘En eigenlijk gaat 't nu dan ook niet meer op bij mij, dat een artist of een genie, die slecht is, ook mooi en goed werk kan leveren. Neen; ik proef, ik zie, ik voel te positief, direct het echte, het ware, het nobele; en ik geloof dat b.v. een genie, als Bach was, nooit slecht zou hebben kunnen leven. Wagner wél, maar dat voelt en proeft men dan ook óveral, door alles heen! - En zóó gaat 't in alle kunst.’ - En Gustaaf af Geyerstam zegt, bij monde van Hugo Brenner, in ‘Vrouwenmacht’: ‘Ik wil hiermede zeggen dat elke kunstenaar het als zijn eersten en grootsten plicht moest beschouwen, een mensch te zijn in den werkelijken zin van het woord. Hij die dat niet doet, speelt met de menschheid, en dat is een doodzonde. - Gaat heel ons streven niet uit van het denkbeeld, het kunstwerk zoover mogelijk van den mensch-zelf te scheiden, inplaats dat we alles doen, om ze nader tot elkaar te brengen? Zeggen we zelfs nie af en toe: “Ik beoordeel het werk naar dat het is; de man zelf gaat me niet aan.” Dat klinkt mij als een beleediging.... Mij is het alsof ik in het werk, altijd den maker-zelf voel. Is dan de indruk dien ik van hem krijg niet-gunstig of slecht, dan kan zelfs een meesterstuk mij met minachting vervullen.....Ga naar voetnoot1) Ik ben niet-tevreden met het genieten van het kunstwerk-alleen. Mijn eischen stel ik veel hooger. Ik wil óók kunnen genieten van de volmaaktheid van den man, die het werk heeft voortgebracht....’ Gij ziet lieve mevrouw, dat gij en Gustaaf af Geyerstam 't volmaakt ééns zijn.... en ik ben het met U beiden óók ééns, (getuige de bovenstaande door mij in ‘Vrouwenmacht’ indertijd met instemming aangestreepte woorden). - Uw voorbeeld van Wagner vind ik zeer juist gekozen. Ik wil volkomen-eerlijk zijn, en bekennen dat Wagners muziek voor mij, (die niet-muzikaal ben aangelegd), een bijzonder-mee-sleepende bekoring bezit, méér dan éénig-andere muziek. Maar ik heb tegelijkertijd stééds het duidelijk besef, dat die bekoring niet is van een hoogere soort, maar van een lagere, bedwelmende orde.... géén bekoring die vergeestelijkt, maar eene die het geweten begoochelt en doet insluimeren. - En in het onderhavige geval geloof ik óók wel, dat ik mij heb vergist, en dat U gelijk hebt gehad. - Toen ik het werk liefhad, kende ik echter de omstandigheden der persoon en het particuliere leven niet. En toen ik er later wel van wist, was dat voor mij een reden te meer, er ernstig naar te trachten in het openbaar onpartijdig in mijn beoordeeling van het werk te blijven. - Dat was mijn plicht uit critiek-oogpunt, nietwaar? Ter voorkoming van alle misverstand, wil ik hierop echter nogmaals den nadruk leggen: dat ik eerst nadat zijzelve ‘omdat mijn correspondentie haar zoo aantrok in de Lelie’ mij hare medewerking had aangeboden (wat ik toen met blijdschap aannam), van lieverlede heb gèzien, dat zij, als vrouw, in haar denken en handelen, in haar verleden en particulier leven, geheel anders was en is, dan ik had kunnen vermoeden. - Ziet U eens, lieve mevrouw, juist op dit speciale, door U zéér-juist beschouwde punt, maak ik zulke merkwaardige ervaringen, dat mijn tegenzin tegen het onoprechte van ‘de vrouw’ juist dáárin voor een groot deel wórtelt. - O de | |
[pagina 177]
| |
lieve, snoezige stukjes in damestijdschriften, van vrouwen en moeders, over hun huwelijk en hun kinderen,.... terwijl ze in het dagelijksch leven hun man ongelukkig maken, hun kinderen verwaarloozen! - O het geschrijf over reinheid en zedelijkheid en kuischheid, van de vrouwen die, in hun particuliere leven, van den eenen gescheiden-echtgenoot onmiddellijk ‘troost’ zoeken bij den anderen; die, al jammerend in het publiek over den ‘bruut-man,’ en de door haar ondergane mishandelingen in het huwelijk, zich háásten zoo gauw de wet het maar toelaat zich aan een twééden ‘bruut’ te verbinden. O het gedoe over kinder-opvoeding en moeder-instinct, van de moeders die ondertusschen haar eigen kinderen achterlaten bij den zoogenaamd-‘ontaarden’ vader, om, egoist, nieuw geluk te zoeken met een anderen echtgenoot, en schandelijk te verlaten aldus haar eigen, door haar-zelve-gewekt vleesch en bloed.... Zie, dat dit alles gebeurt, dat is de zaak dezer vrouwen zelve. Maar, dat zij het zijn die, - in onwaarheid en leugen en schijn-deugd rondgaand, - willen verkondigen ‘reinheid,’ ‘moederliefde’, ‘vrouwendeugd’ door mooi-geschrijf in 't publiek, dat is, ik ben het met U eens, te erg. En, waar gij een eind-verder in Uw brief mijn particuliere leven aanhaalt, daar dank ik U van harte, en antwoord U: Ja, inderdaad, wanneer ik mij bewust was onoprecht te doen, en mij slecht te gedragen, en in één woord te leven lijnrecht in tegen mijn woorden, dan zou ik mij schamen één letter nog op het papier te zetten.
Hero. Het overige van Uw brief beantwoord ik later. - Gaarne zou ik intusschen reeds nu van U vernemen, of ik U op de bewuste vraag, ‘waarop gij mijn antwoord wacht’ kan antwoorden onder Uw eigen naam; want ik zie geen kans dat zóó te doen, dat die verborgen blijft, waar het dit bepaalde onderwerp geldt. - Ik verneem dan meteen gaarne eens van U waar gij nu zijt; want gij schrijft wel van ‘een nieuwen werkkring’, maar niet wáárin die bestaat, en wáárheen gij zijt vertrokken.
Voto. Uw zinnetje dat ik, naar gij hebt opgemerkt, ‘niet alleen niet zoo scherp en hatelijk ben als de couranten mij wel willen voorstellen; maar in tegendeel een groote welwillendheid, en soms zelfs goedigheid ten opzichte der abonnés aan den dag leg’, deed mij véél genoegen, omdat ik inderdaad héél véél liefde heb voor 't Blad en voor de abonnés, en niets zoo prettig vind dan wanneer ik iemand kan helpen, of van dienst zijn. Zoo ook in Uw geval. - Het zal U zeker veel genoegen doen, dat ik het met den door U aangehaalden leeraar geheel eens ben. - Ik vind zeer zeker dat er aanleg schuilt in den stijl èn in de gedachten. Vooral stijl en vorm vind ik bepaald veel beter, dan gewoonlijk bij zulke kleine stukjes 't geval is. Het ééne wil ik dan ook zeer gaarne plaatsen. Het andere lijkt mij, wat het gekozen onderwerp betreft, nog niet rijp genoeg van gedachte. Men voelt daarin dat de auteur nog niet geheel omvat het onderwerp dat ze wil behandelen, zoodat ze daardoor in haar gedachtengang onnatuurlijk wordt. - Ik zal U dat schetsje terugzenden, en dan gelijktijdig het honorarium meedeelen.
W.H. geb. B. te Blaricum. Tot toelichting van mijn schrijven in de vorige corr:, kan ik U nog meedeelen, dat ik elk redelijk verzoek, óók van een niet-abonné der Lelie, - wanneer dat verzoek niets met de Lelie te maken heeft zooals in Uw geval, - steeds te zijner tijd bereidwillig particulier beantwoord. Alleen moeten zulke vragers, gelijk vanzelf spreekt, dikwijls heel lang wachten, omdat mijn Lelie-correspondentie en mijn particuliere zaken- of genoegen-correspondentie dan vóórgaat. Wie dus abonné is, en heel goed kan beantwoord worden per Lelie-corr:, al geldt het dan ook een particuliere zaak, die doet zeker het verstandigst zich als abonné op te geven, dan komt het antwoord het gauwst. Het is dus heel-gelukkig, dat gij op den inval zijt gekomen mij alsnog te melden dat gij abonnée zijt. In hoeverre ik een afdoend oordeel zal durven uitspreken over het toegezondene, weet ik niet. Want een vertáálde-roman is minder mijn gebied. - Intusschen wil ik 't met genoegen voor U lezen.Ga naar voetnoot1)
Ellen. Gij ontvangt Uw opstel bijgaand terug. Graag verneem ik van U wèlk pseud: gij voornemens zijt thans te kiezen? Gij geeft wel den wensch te kennen een ander ps: te nemen, maar voegt er géén nieuwen naam bij. Ik gebruik deze maal dus nog Uw éérste ps: - Dank voor Uw vriendelijk schrijven. Ik heb dan al over U gehoord, van die bewuste dame, die, zooals gij mij thans schrijft, Uw vriendin blijkt te zijn. Dus ben ik nu prettig van U beiden op de hoogte.Ga naar voetnoot2)
Roberta. Gij kunt er volkomen-zeker van zijn, dat Uw pseud: aan niemand-ter-wereld, - ook dus niet aan Uw familieleden, die óók abonné zijn, - bekend kàn worden tenzij gij-zelve het hun vertelt. - Als gij met mij correspondeeren wilt, vind ik dat heel prettig. Hoe méér correspondenten, hoe liever ik het heb. Dat is een prettige onderlinge band tusschen redactrice en lezers. - En gij kunt er zeker van zijn, dat ik zoo iets méén als ik het zeg. Doe het dus gerust, als het U aantrekt. Het stukje zal ik zoo gauw mogelijk lezen, en U mijn beslissing onder Uw pseudoniem meedeelen. Het is nog niet door een ander gekozen. Gij kunt het dus behouden.
C.B. - Dank voor de toezending van het boek. Heel gaarne zal ik nog eenige schetsjes eruit plaatsen, en het U dus daartoe spoedig terugzenden. - Uw opheldering over het zinnetje in Uw brief verbaasde mij zéér. Ik had het net andersom gelezen.... als een kleine hatelijkheid aan mijn adres. Juist dáárom schreef ik U, dat ik het niet begreep, in verband met Uw brief. Dat is dan nù nog al natuurlijk, als gij 't net andersom mééndet. - Moet het boek naar 't zelfde adres terug? Of naar Den Haag?
Edzarda. - Ik heb het stukje gelezen. En ik begrijp heel goed Uw bedoelen erin. Maar het is een tendenz-stukje, géén novelle. Men kan evengoed zulk een schetsje maken, waarin de held of heldin juist heel geloovig blijft, ondanks àlle ongeluk. - Zoo iets laat zich in een verdicht verhaaltje op beide manieren uitwerken. - En alleen wanneer de heel-bijzondere vorm den inhoud vergoedt, zou ik zoo iets geschikt vinden tot plaatsing. Nu zou het alleen maar aanstoot geven aan vele oprecht-geloovige menschen. - Laat U dit nu niet ontmoedigen. - Want er is niet de minste reden toe. Schrijf nog maar gerust eens iets anders. - Ik zal U dit terugzenden. - Het boek wil ik graag lezen. Ik hoorde er dikwijls van. Als gij het mij leenen wilt, zal ik het dus graag van U ontvangen. Dat men Top Naeff voor een pseudoniem houdt, kan ik wèl begrijpen; niet dat iemand ter wereld de auteur van ‘School-idyllen’ aanziet voor een man. Want m.i. kan alleen eene die zelve backfischje en schoolmeisje geweest is, zoo uitstekend schilderen de goede en kwade gevoelens beide van aankomende vrouwen, hun doen tegen schooljuffrouwen en tegen elkaar, hun kibbelen en coquetteeren, hun ontwakende liefde en verliefdheden, enz., enz. Uw éérsten brief heb ik reeds gedeeltelijk vroeger beantwoord. - Ik ben blij dat gij de Lelie zoo graag leest, en hoop dat dit steeds 't geval zal blijven. Kan ik U van dienst zijn met het een of ander, steeds gaarne.
J.K. te Groningen. ‘Man en Vrouw zijn één,’ schrijft gij. - Maar geëngageerde-menschen zijn nog lang geen ‘man en vrouw’; en bijgevolg ook nog niet ‘één.’ - Intusschen, zóó nauw neem ik 't niet. Als de dame in questie abonnée is, zal ik U, terwille van haar, met genoegen in de Corr: beantwoorden, zoo spoedig gij aan de beurt zijt. - Ik beantwoord U dan onder dezelfde voorletters: J.K. te Groningen. - | |
[pagina 178]
| |
Calluna. - Uw brief deed mij zoo heel veel genoegen. Na Uw eerste vriendelijk antwoord op mijn toenmalige weigering, hoorde ik nooit meer iets van U. Dan is het een dubbel-aangename verrassing ineens te ontdekken, dat mijn werk en mijn pogen toch meer gewaardeerd werd, dan ik dacht. Denk toch nooit - ik druk dit cursief opdat ook anderen het lezen zullen -: ‘freule Lohman heeft het zoo druk, dat al die brieven haar vervelen of te veel van haar vergen’ (zie Uw ingez: stukje over geldzorgen.) - Want ik kan niet genoeg herhalen dat gij U daarin vergist. Alle correspondentie is mij zeer lief; opdat de abonnés met wie ik in zoo nauwe betrekking sta mij steeds nader komen; en ik hen. Ik geef mij daarom aan U allen zoo gehéél als ik het doe. En ik beschouw het als mijn grootsle voldoening, wanneer ik, op welke wijze dan ook, maar iets zijn kan voor den een of ander. Ook al ben ik 't in beginsel met de of den correspondent geheel oneens, zooals wel eens gebeurt, dan kan het toch niet anders dan voor ons beiden het wenschelijkst zijn, dat wij elkaars standpunt begrijpen leeren, en leeren waardeeren misschien, juist door onderlinge gedachten wisseling. Maar hoe dat zij, in geen geval is er bij mij óóit sprake van ‘te veel moeite,’ of ‘te veel te doen hebben.’ - Zoolang ik de Lelie redigeer, zal ik steeds niet anders kunnen, dan in al de abonnés het hartelijkst belangstellen; juist omdat dit Blad mij persoonlijk veel nauwer met hen verbindt, dan 't geval zou zijn als ik een gewoon weekblad redigeerde.... Zooeven sprak ik van Uw ‘Ingez: stukje’ over Geldzorgen. Want ik begrijp niet geheel of dit Uw bedoelen ermee is, dan wel een particulier schrijven aan mij. Intusschen vráág ik U vriendelijk: Mag ik het opnemen als Ingez: stukje? Desnoods kan ik U drukproef zenden, zoodat gijzelve datgene kunt wijzigen wat U misschien niet wenschelijk voorkomt, om Uw ps: niet te verraden. Tenzij gij het met Uw naam wilt teekenen, wat ik natuurlijk nog liever heb? - Het is zoo goed, dat dergelijke op ondervinding gebaseerde getuigenissen, als het Uwe, publiek worden als een ernstige waarschuwing tegen dat onwaar-lievig-gedoe van poëtische schrijverijen over ernstige, wreede levenswerkelijkheden, die zich in de realiteit niet zoo gemakkelijk laten wegjagen als ‘spoken’.... Ook in Uw brief aan mij staat in dat opzicht zeer veel, dat ik wel graag zou willen afdrukken; b.v. Uw zoo wáre woorden dat ‘leed niet altijd krachtig maakt en opvoedt, dat men ook te jong en te zwak kan zijn ervoor!.... en wee dan de gevolgen.’ - Zoo is het! Leed is een vreeselijk zwaard, en als het ons wondt terwijl wij nog heel jong zijn en nog niet genoeg-voorbereid, dan kan het ons voor altijd verminken. - De menschen die zoo liefjes-gemakkelijk over die dingen redeneeren, weten niet wat het is kennis te hebben gemaakt met de diepste diepten van bittere levens-ervaringen.... ....Graag hoor ik dus van U, hoe ik handelen mag met Geldzorgen. Het gedichtje vind ik naar den inhoud mij woord voor woord uit het hart geschreven. Ik plaats het graag, maar zou alleen den titel willen veranderen; die is, dunkt mij, te lang. B. v. alleen: ‘Aan....’ En nu nooit weer denken voortaan: ‘Ik val freule Lohman lastig’, want gij vergist U dan steeds.
Madeliefje. - Neen; om een goedbedoelden brief ‘lach’ ik nooit. Maar als gij Uw naam niet noemt, kan ik U niet beantwoorden. Correspondeeren met aan mijzelve van naam onbekende menschen kan ik niet, zooals gij toch zelve wel zult inzien. - Als gij Uw naam noemt wil ik U graag beantwoorden.
Werkelijkheid. Heb ik U erg teleurgesteld? Gij zoudt er niets aan gehad hebben. - Zendt nu Uw werk deze maal aan die redactie, die U erom vroeg; en verander niet ineens van plannen. Dat lijkt mij zoo besluiteloos en doelloos. Als men U vráágt om een bijdrage, is het toch ook waarschijnlijker dat men die dan ook zal accepteeren, dan niet. - Over de questie of gij 't wagen zult bij die andere redacties, laat ik mij liever niet uit. Daardoor neem ik een soort verantwoordelijkheid op mij tegenover U. En dat wil ik niet. Dat gij Uw eigen-werk ‘zoo mooi’ vindt, begrijp ik heelemaal niet. Ik vind dat eigen-werk nooit voldoet, omdat je steeds voelt hoe véél er nog aan ontbreekt, en hoe veel meer je inwendig 't mooie bedoelt, dan je 't zeggen kunt.... Waarom denkt gij toch steeds dat gij mij ‘tegenvalt’ door de onschuldigste dingen. Zóó gauw valt iemand mij niet tegen. - Wat gij mij vertelt van Uw verschil van meening, met den auteur aan wien gij Uw motto ontleent, kan ik van Uw standpunt nàvoelen. Ik ook zou de karakters niet willen wijzigen om hem genoegen te doen terwille van zijn geloofsbeginsel. Maar, mij op zijn standpunt plaatsend, vind ik dat gij het motto niet tegen zijn wil moogt behouden. Gij moet het m.i. bepaald laten vervallen, als hij dat zoo wenscht. - Ja, dat stukje van David Moolenaar is gevoelig; dat vind ik óók. - Schrijf mij eens, of mijn afschrijven U heel erg teleurstelde! Dat zou mij zoo spijten. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|