| |
Tooneelstukje.
Blijspel in één Bedrijf (voor 2 personen) door Stella Mare.
Personen: eene dame en een heer.
Bertha Frederiks, oud 20 jaar.
Dr. Johan Hettinga, oud 30 jaar.
Het stuk speelt in een dorp bij Amsterdam.
Het tooneel stelt voor een groote, ruime tuinkamer, waarvan de half-geopende glazen deuren toegang tot den tuin geven, terwijl een deur in de kamer op den gang uitkomt.
De kamer is meer gezellig dan rijk gemeubeld, ouderwetsche stoelen met zwart fluweel overtrokken, ingelijste staal-gravures aan den muur, een piano, frissche planten en alle vazen met bloemen gevuld.
Als het scherm opgaat, staat Bertha te strijken, terwijl zij een liedje neuriet.
(met voldoening naar het gordijn kijkend, waarmeê zij bezig is).
Gelukkig! dat is nu het laatste van de vier! Wat zal tante verrast zijn als zij vanmiddag thuis komt.
(Zij strijkt weer een poosje door).
Wat zal die arme tante het vandaag warm hebben in Amsterdam! Is me dat dan ook weer om boodschappen te doen! - en dan nog wel in dat drukke, stoffige Amsterdam!
(Er wordt gebeld) (door de tuinkamerdeuren roepend)
Jans, er wordt gebeld!
(dan, half in zich zelf)
Wie kan dat nu zijn?
Er wordt geklopt, en tegelijkertijd wordt de deur geopend door Dr. Hettinga.
(verbaasd kijkend).
Dag juffrouw Bertha
(haar de hand reikend)
. Wat zie ik, u zoo druk aan den arbeid? en dan nog wel aan het gordijnen strijken als ik mij niet vergis!
(blij).
Zoo dokter is u daar? - dat treft u niet best, tante is vandaag naar Amsterdam.
(Na een poosje).
Wat kijkt u mij verwonderd aan. Vindt u dat nu heusch zoo iets bijzonders, dat u mij bij een huiselijke bezigheid aantreft?
Maar natuurlijk, natuurlijk, m'n waarde juffrouw. 't Zou haast niet te gelooven zijn als ik 't van anderen hoorde.
Latijn en Grieksch inpompen, - college loopen, - wiskunstige problemen oplossen, - verbanden aanleggen, - stenographie en boekhouden bestudeeren, - boeken lezen over anatomie, astronomie, socialisme, philosophie, - à la bonne heure, dát laat ik me welgevallen, maar een meisje van haren tijd, een moderne vrouw dus, - en gordijnen strijken, neen, lieve juffrouw Bertha, dat zijn
| |
| |
me twee zulke tegenstrijdige combinaties, dat ik er met mijn verstand niet bij kan.
Maar dokter hoe kan u zoo praten? Thuis help ik mama ook zoo dikwijls met strijken, koken, naaien en schoonmaken. U begrijpt, een groot gezin....
Wat zegt u daar, koken ook al
(met een gebaar van afschuw)
, en strijken, en naaien, en zelfs schoonmaken! Ach, ach, en dát in den tegenwoordigen tijd!
(lachend).
Zeker dokter, en ik schaam mij er niet voor!
En uwe vriendinnen dan? Ofschoon, als u zoo afwijkt in uwe opvatting met het ideaal der moderne vrouw, dan zult u er ook niet vele hebben.
(vroolijk).
Juist dokter, dat raadt u precies.
(Iets vertrouwelijker)
Weet u - we hadden altijd een heel leuk clubje, met z'n vieren. Samen hebben we de lagere school doorloopen, altijd in dezelfde klas gezeten, en tegelijkertijd - alle vier - eindexamen H.B.S. gedaan.
In de groote vacantie, na ons eindexamen, waar we alle vier gelukkig doorkwamen, begon de intimiteit al eenigszins te verminderen.
Jo Buysman vertelde ons, dat zij voor dokter in de medicijnen ging studeeren. 't Was haar grootste ideaal als weldoenster der menschheid zich later aller harten te veroveren, en zij sprak vol geestdrift over hare roeping, die zoo schoon was, de eenige ware, omdat het haar vergund zou zijn tot heil der menschheid te leven.
Toen ik er haar op wees, dat die studie zeer kostbaar is, en zeker een groot offer van hare niet zeer vermogende ouders zou eischen, antwoordde ze trotsch, dat de ouders zich tegenwoordig voor hunne kinderen moeten opofferen.
(kalm vervolgend).
Ik was het heelemaal niet met haar eens, daardoor ontstond langzamerhand eene verkoeling tusschen ons.
En uwe andere vriendinnen?
Die - - Och, neen maar dokter, wat kan u dat nu eigenlijk schelen? Welk belang kan u in de roeping, in de levensopvatting van mijne vriendinnen stellen?
O, héél veel! Door die van uwe vriendinnen te vernemen, en uw eigen oordeel er over te hooren, leer ik de uwe beter kennen.... en die, juffrouw Bertha, interesseert mij bijzonder veel.
Neen, ik spreek in ernst, vertel u mij nu maar hoe het met uwe andere vriendinnen afliep.
Nu dan. Mien Velting, een verbazend leuk, grappig meisje, verloor plotseling hare groote vroolijkheid, 't zonnige, guitige uit hare altijd lachende oogen verdween op eens. Ze had last van ‘Weltschmerz’ - Verbeeld-je die dolle, uitgelaten Mien, én Weltschmerz.
Maar juffrouw Bertha, dat is immers héél natuurlijk in den tegenwoordigen tijd. Welke moderne vrouw lijdt daar niet onder?
Juist, dat zei Mien ook - met een lang gezicht, en smachtende oogen natuurlijk.
Ze ging ‘reform’ dragen - en vroeger was ze dol op mooie toiletjes, 'n ijdeltuit van belang, met 'n middeltje
(zij wijst den omtrek met hare vingers)
zoo.
Ze liet zich verbazend hangen, gaf niets meer om haar uiterlijk, sprak alleen over den vloek van het bestaan, over het leed op aarde, over den drankduivel, die gezondheid verwoestte, of over de gemeenschap des arbeiders en de evenredige verdeeling van opbrengst, of over pauperisme enz.
Enfin, ze werd op eens socialiste, geheelonthoudster, sprak op clubs, liep dag in dag uit alle vergaderingen na, waar over ‘socialisme’ of geheel-onthouding gesproken werd. Nu, en dat zijn er in Amsterdam heel wat.
Thuis was zij nooit.
Maar dat behoefde zij immers niet. Mijn hemel, je kunt toch niet verlangen, dat een meisje van den tegenwoordigen tijd hare ouders vóór de gemeenschap laat gaan. Dat zou immers al te dwaas zijn.
(met een klein ironisch kuchje).
Zoo, vindt u?
Zeer zeker vind ik dat. En hoe liep het met No. 3 af? Ik word hoe langer hoe nieuwsgieriger. De moderne vrouw staat nu eenmaal heel hoog bij mij aangeschreven, ik dweep bepaald met haar. Waar vindt men ooit zóóveel kracht, zóóveel geest, zóóveel doorzettings-gave en....
Wat is in den tegenwoordigen tijd het hart nog waard? - U is wel ouderwetsch, juffrouw Bertha.
| |
| |
Op dat punt zeker, dokter. Bij mij staat het hart hooger dan het hoofd, al zit het lager.
Als ik het met u eens was, zou ik in de handen klappen en ‘bravo’ roepen, maar nu zeg ik alleen maar, dat u van de laatste van het vriendinnental nog moet vertellen, en dat u niet met uw tijd blijkt mede te gaan.
O, dat was Trees de Wit. Zij voelde, dat zij voor anderen moest leven, en dus werd zij verpleegster. Misschien had zij gelijk, maar ik vond, dat zij thuis behoorde te blijven, want hare eeuwig-sukkelende en ziekelijke moeder hunkerde naar den dag dat zij van school zou komen en haar behulpzaam zou zijn in het huishouden voeren. Daarbij heeft zij nog twee kleine zusjes, die later, zonder meer toezicht, geheel verwaarloozen. Ze was thuis zoo hoog noodig, ziet u, dokter. Ik zei het haar oprecht, maar zij lachte mij uit, beweerde, dat zij hoogere aspiraties had dan zich thuis af te sloven, en ze vond me verbazend dom en onlogisch.
Ik had nooit kunnen denken dat u er zoo'n ouderwetsche opvatting op nahield.
(gelaten).
Neen dat vinden de vriendinnen ook. Ze begrepen niet dat ik mij gelukkig bleef voelen in onze huiselijke omgeving, dat ik altijd lust had om met de tweelingen te stoeien, en dat het mij niet begon te vervelen met papa elken middag na kantoortijd een uurtje te wandelen en mama in de huishouding te helpen, enfin dat ik 'n dood gewoon menschenkind was, dat genoot van zijne jeugd.
't Ergste vonden zij mijne opgeruimdheid en mijn totaal afwezig-zijn van ‘Weltschmerz’ en mannenhaat, en ook, dat ik zelfs geen lid was van het een of andere Zedelijkheidscomité.
Wat zegt u daar. Zelfs geen mannenhaatster is u, juffrouw Bertha?
Neen, dokter 't spijt mij, dat ik u in alle opzichten zoo tegenval, maar ik vind de mannen niets slecht.
't Is net als bij de vrouwen, je hebt er goede en kwade onder.
Dus u zoudt van een man kunnen houden?
Zeker dokter, en heel veel ook! Maar, waarom vraagt u mij dat zoo?
Ziezoo dokter, het laatste gordijn is klaar, wil u mij een oogenblikje verontschuldigen, dan zal ik de ijzers en de strijkplank even wegbrengen, en 't hier wat gezellig maken.
Och toe, juffrouw Bertha, laat u dat toch.... blijft u liever hier. Ik wou u nog eens wat vragen in betrekking tot uwe eigenaardige levensopvatting.
U zei zoo even, dat u wel in staat was veel van een man te houden.
Kan u zich dan voorstellen dat u zooveel van iemand houdt, dat u met hem zoudt willen trouwen, toe bedenk u eens goed.
En hoe stelt u zich het leven van eene getrouwde vrouw voor?
Och dokter, wat kan u toch schelen, hoe ik daarover denk. 't Is alles zoo ouderwetsch. Ik heb u nu toch eenmaal gezegd, dat ik geen moderne vrouw ben - en de moderne vrouw is immers uw ideaal?
Nu dan, dokter ik zou binnenshuis het geluk zoeken, den man dien ik lief had zou ik mij met ziel en lichaam wijden. Hem zou ik zijn huis tot een geluksoord maken. In zijn lief en leed zou ik trouw deelen en - voor mijne kinderen hoop ik eene liefdevolle moeder te worden. ‘Moeder’ mag geen ijdelijke klank zijn, 't mag geen coquetteeren zijn met een mooi woord om heel vele slechte handelingen goed te maken. Moeder moet synoniem zijn met liefde en opoffering.
(In vuur).
Ja dokter, lacht u maar, lacht u mij maar uit. U houdt meer van de moderne vrouw, die buitenshuis leeft, hare kinderen aan vreemden overlaat, geleerd doet, lid van duizenden vereenigingen is, in 't openbaar optreedt - en haar man het leven tot een hel maakt.
Néén zóó ben ik niet, zóó zal ik nooit worden!
Goddank Bertha, néén zóó zal jij nooit worden.
Maar dokter wat beteekent dat?
Wat dat beteekent? (dichter bij Bertha komend en hare hand grijpend). Heb-je me dan niet begrepen, heb-je niet gemerkt hoe ik alles in ironie zei?
Dacht-je nu heusch, dat ik waarheid sprak, dat ik dweepte met de moderne vrouw?
| |
| |
Ken-je me dan nog zóó weinig? Zie eens Bertha, we hebben elkander in die drie weken, dat je hier logeert, zoo dikwijls ontmoet, we hebben zóóveel met elkander besproken, we hebben zooveel van onze intiemste gedachten voor elkander blootgelegd, dat je mij nu wel door en door moest kennen.
(zacht).
Maar waarom vroeg u mij alles van mijne vriendinnen?
Om jou oordeel te hooren, om jou geestdrift te zien, om te luisteren naar je verontwaardiging, en te bewonderen je eerlijkheid, want - je wist, je dacht ten minste, dat hetgeen jij zeide, geheel in strijd was met mijne denkwijze, en toch was je flink genoeg om je door mij niet te laten bepraten.
(gelukkig).
Bertha, wat zeg je dat op een eigenaardigen toon!
Bertha je hebt gezegd, dat je veel, heel veel van een man zou kunnen houden. Toe geef u mij nog één antwoord, 't laatste op al mijne vragen: Van welken man zou je veel kunnen houden?’
Bertha, zeg 't mij, met dezelfde openhartigheid, waarmeê je vanmiddag al mijne vragen heb beantwoord. Ik smeek je er om.
(na een kleine aarzeling, dan zacht en innig.)
Van hem, die mij liefheeft.
(op Bertha toesnellend en haar inníg aan zich drukkend).
Bertha, is 't waar, van mij houdt je dus, van mij?
(hem gelukkig-lachend en teeder aanziende).
Dat heb ik niet gezegd. Ik heb alleen geantwoord, dat ik van hem zou kunnen houden, die het meest van mij hield.
(jubelend).
Dat ben ik, m'n liefste, dat ben ik! O, Bertha wat zullen wij gelukkig worden.
(Zij omhelzen elkander).
(Na een poosje)....
Maar vertel me nu eerst eens Jo, waarom of je eigenlijk hier bent gekomen.
(plagend).
Wel om eens je oordeel over de moderne vrouw te hooren verkondigen!
Neen kindlief ik zal nu heusch even ernstig zijn. Ik wou je tante vragen of ze mij iets wilde afstaan voor een arme oude vrouw. (Dan weer Bertha omhelzend). En nu kan ik meteen vragen of zij mij iets wil afstaan voor een jongen rijken gelukkigen dokter, want, kindlief, 't is nu voortaan uit met het logeeren bij tante.
Als je nu weer hier komt, ben jij mijn vrouwtje!
Ik zal morgen naar huis gaan. Ja, en alles vertellen, en dan liefste,
(plagend)
zal ik Trees, Mien en Jo nog eens opzoeken. Voor ons trouwen kan ik nog heel wat van haar leeren, en je dweept toch immers zoo met de moderne vrouw!
Jij ondeugd!
(Het scherm valt.)
Dordrecht, 29 Mei 1903.
|
|