De Hollandsche Lelie. Jaargang 17(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Bloemen-ontwaken. Als stil en droomrig maangeglans De aard' in zilver spint, Dan rijzen elfen óp - ten dans, Elk uit een bloemen-kind. En 't slanke lijf, doorzichtig-blank, Terwijl z' haar sierkleed weeft, Neigt zich der bloeme, vluchtig-rank Totdat zij henen zweeft Naar 't koele meer in 't dichte bosch, Waar 't droomrig-stil en rein, En luchtig rusten zij op 't mos Tot allen samen zijn. Nú worden handen saamgevlijd In wilden ronde-dans, Tot vroolijk d' eerste nederglijdt, Om 't blonde hoofd een krans Van iris-bloemen - groot en geel, En blaadren glanzend-groen, Gewiegd alleen, op forschen steel, Een blanke waterbloem. [pagina 136] [p. 136] En zoo duikt heel de elfen-stoet In 't zilver-vloeiend bad, Een rhythmus klotst nu fijn en zacht Van 't opgepareld nat. En als het maanlicht sluimren gaat, En mat nog d' aard verlicht, Dan zingen zij den dageraad Een wonder-zacht gedicht. Maar, als het eerste blosje gloort Van 't roos-rood morgen-kind, Dan is de blijde vreugd verstoord En vluchten zij gezwind.... Met luchten tred en hoog gelach Ruischt nu de rei uitéén, En vóórdat nog ontwaakt de dag, Zweeft elk ter bloeme heen, En mét dien kus - ontwaakt de knop Ontplooit haar blaadjes zacht, En achter 't flonkrend dauw-gedrop, Rust nu de elf tot nacht... Aug. 1903. ANNIE NAUTA. Vorige Volgende