De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
26 Augustus 1903.
| |
Hoofdartikel
| |
[pagina 132]
| |
van heden; ze sturen daarom de laatsten weg, gaan met den noodigen ophef en pedanterie aan 't werk.... doch het deraillement overtreft nog al de vorige. Tot hun hersens die bot en dof zijn geworden kunnen niet, door al hun geharrewar om de heerschappij (net als of zij die ooit krijgen konden zoolang zij tegen-natuurlijke leerstellingen verkondigen en vereeren) doordringen de voor frissche hersens en onbenevelde oogen zoo duidelijk waarneembare vingerwijzigingen dier natuur; zij kunnen en willen niet begrijpen dat die natuurmachine zelf zich kan redden, dat het een inrichting is die stof bevat die het arbeidsvermogen in zich zelf en door zich zelf heeft (het protoplasma of ‘de levende’ stof) en dat de menschen geen bestuurders behoeven te zijn niet alleen, maar ook nooit kunnen zijn omdat ze er slechts kleine radertjes van zijn, die mede hebben te werken maar niet tegen. Den rol, die er voor hen te vervullen is, kunnen ze alleen leeren kennen door de bestudeering der natuur zelf; dan kunnen ze pas een werkelijk inzicht verkrijgen in hun eigen leven en werken. Ze kunnen na grondige natuurstudie d.w. dus zeggen na werkelijke levensstudie pas gaan inzien waarom en waarin en waardoor zij hooger staan dan de hoogstontwikkelde overige dieren, maar tevens begrijpen zij dan hoe afhankelijk zij van de geheele machine zijn. Wat is dus natuurlijker of van-zelf-sprekender dan dat ieder mensch, voordat hij zich een oordeel of stem aanmatigde in de menschenmaatschappij (O! zoo'n kleine onderafdeeling van de geheele levende maatschappij!) eerst een begrip poogde te krijgen van het geheel, van de inrichting der geheele natuur, zonder phantasieën of luchtkasteelen, die hem toch nooit iets verder kunnen brengen, vóórdat hij eerst werkelijkheid heeft geleerd. Loopt hij anders niet altijd gevaar, de grootste absurditeiten te verkondigen, en doet hij anders niet meestal dingen, die geheel op verkeerde basis berusten. Omdat hij zich te hoog ontwikkeld voelt om te loopen aan het lijntje van sleur en gewoonte, wil hij zelf onderzoeken en zelf nadenken hoe hij te leven heeft, leven moet om goed te leven; dat is begrijpelijk en zeer schoon; maar begrip van zoo iets kan hij alleen krijgen door studie van de levende natuur. En zelfs is de tegenwoordige levende natuur nog niet toereikend om volmaakte kennis over het leven te verspreiden. Bij lange na niet! De aarde waarop hij loopt verbergt zulke groote schatten; schatten die spreken voor ieder die zoekt en kijkt. Het feit bestaat, dat de natuurmachine zóó groot is, zóó gecompliceerd, dat al eeuwen, de menschen, behept met het allerscherpste en allergrootste verstand, hun heele leven aan die studie hebben gewijd, en dat wel met zeer schoone resultaten, zoodat, hoe immens die machine ook is van omvang en constructie, men heden ten dage reeds een zeer schoon overzicht over haar kan verkrijgen. Deze studie heeft voor den bestudeerder nog zeer vele voordeelen, groote zegeningen, n.l. dat zij ontzettend veredelend, verheffend en beschavend (ontwikkelend natuurlijk, want wat wij menschen ‘ontwikkeling’ noemen is juist het weten en begrijpen van ‘het leven’ in den allerruimsten zin genomen) werkt, zelfs reeds bij dilettantisme, en dat zelfs reeds bij eerste beginners. Wat onbegrijpelijk, ja, wat bespottelijk soms zijn voor hare beoefenaars, vele opgeblazen woordvoerders over ‘het leven’, over ‘menschen als de hoogststaande levende wezens op aarde’ die zelf nog zelfs niet eens weten de beteekenis, de natuurlijke beteekenis van deze woorden. Vraag hun, wat is ‘leven’, waarom noemt men sommige stoffen ‘levende stoffen,’ hoe uit zich dat leven, en waardoor uit het zich; hebt ge een begrip van het ‘hooger’ en ‘lager’ staan van een levend wezen, kent ge de opklimming, de oorzaken van de opklimming, de gevolgen er van; weet ge hoe onze hersenen, waarover ge het altijd zoo druk hebt, en waarover gij U altijd zoo warm maakt en die ge altijd als getuigen bijbrengt bij Uwe twisten, weet ge, hoe die hersenen er uit zien, hoe ze ontstaan, waaruit ze ontstaan, waaruit ze bestaan; weet ge dit alles? Neen, heelemaal niet zullen al die redenaars, moeten antwoorden. Hoe durft ge dan Uw leven te vullen met redeneeringen over dingen waarvan ge zelf zegt niets te weten? Daar staan die redenaars met den mond vol tanden! Zeg hun: ‘er gaat nooit een rede voorbij of ge hebt het druk over ‘'t hart.’Ga naar voetnoot*) Weet ge de werking, de samenstelling, het doel er van; weet ge waardoor het verschilt van dat van die levende wezens die het dichtst nabijkomen aan U zelf; hebt ge een overzicht van het ontstaan van het hart niet alleen | |
[pagina 133]
| |
van klein kind tot volwassen mensch, maar van laagst- tot hoogst-ontwikkeld dier. Dan kunt ge pas een oordeel hebben; nu heeft Uw rede niet de minste waarde; ze is zelfs bespottelijk. Zeg hun: ‘ge treedt altijd zoo vijandig op tegen andere levende wezens, planten zoowel als dieren; ge moogt U wel met planten en dieren voeden; dit ‘moet’ ge zelfs doen, maar dat kunt ge doen door bepaalde soorten die daarvoor het geschiktste zijn zelf aan te kweeken met dat doel, om ze als voedsel te bezigen, maar dan kunt ge daarom de natuur zelf (Uw aankweeken gaat buiten de natuur om; verstoort niet het natuurlijke evenwicht) ook geheel met rust laten; toch vermoordt gij zooveel mogelijk van die levende wezens; soms zelfs uit louter plezier, uit louter levensvreugde. Weet ge het nut van elk levend wezen in de natuur, weet ge welke bepaalde rol ieder verschillende soort (dier en plant) heeft te vervullen, ten voordeele van de natuurmachine? Weet ge waarom, en, dat elk dier, elke plant onmisbaar is voor die machine? (zoodra hij gemist kan worden verdwijnt hij vanzelf door den strijd om 't bestaan) Neen? en ge treedt toch op alsof ge volgens een bepaald systeem (al is 't dan een foutief systeem) te werk gingt. Uw systeem is dus een negatief; een systeem, ontstaan door het ontbreken van een werkelijk systeem, dat ge nooit kunt bezitten zonder het zelf op te bouwen uit levenskennis: dat is natuurkennis; ge praat altijd met een trotsch minachtend gezicht van het redelooze dier, ofschoon die dieren waarvan ge spreekt vaak een zeer hoog ontwikkeld verstand hebben, en denkt daar niet bij dat ge van de hoogere dieren dan het eenige redelooze zijt. Wanneer ge op het toppunt van zelfverheerlijking zijt gekomen, dan hebt ge het over moraal, zedelijkheid, onzedelijkheid. Weet ge eigenlijk wel wat die woorden beteekenen? Ik geloof het niet, want ge noemt zoovele dingen ‘zedelijk’ die in werkelijkheid onzedelijk in de hoogste mate zijn. Alles wat tegennatuurlijk is, is onzedelijk en sleept daarom noodlottige gevolgen met zich mee. U kent de natuur niet, U kent en begrijpt geen enkel levend wezen, U kent de langzame, natuurlijke moraals-evolutie niet, U begrijpt niet dat, wat wij menschen, moraal noemen of moesten noemen, is: de natuurlijke levenseigenschappen, opgemerkt, en toen opgeteekend door den een of ander; de eigenschappen van levende wezens dus, die altijd in harmonie moeten blijven zoodra die wezens in vereenigingen, in maatschappijen, of zelfs als gezinnen gaan leven. De eigenschappen dier levende wezens, die nadeelig zijn in een of ander opzicht voor de vereeniging, zijn onzedelijk; degene die nuttig of onschadelijk zijn in alle opzichten, en voor ieder lid van de vereeniging, zijn zedelijke. Wanneer ge al de maatschappijen, kolonies en gezinnen eerst van de laagste, dan van hoogere en ten slotte van de hoogste dieren niet hebt nagegaan kunt ge onmogelijk oordeelen over het goede of het slechte van een of ander eigenschap (goed of slecht ten opzichte van het communisme.) Geen enkel dier wordt ongestraft gelaten wanneer het, deel uitmakend van een gezin of van een kolonie, of van een maatschappij, een eigenschap vertoont, die nadeelig is voor de samenleving, evenals elke cel van Uw lichaam, (de levende wezentjes waaruit Uw lichaam, evenals elk dierlijk of plantaardig lichaam is opgebouwd) geen eigenschappen mag gaan vertoonen die nadeelig zijn voor andere cellen, want zoodra dat gebeurt, ontstaat er een toestand die wij ‘ziekte’ noemen, waarop de dood volgt of volgen kan. Zoo'n eigenschap is dus om zoo te zeggen onzedelijk ten opzichte van den cellenstaat die Uw lichaam is; evenzoo is de eigenschap van elk dier dat met andere wezens leeft in staten, kolonies of gezinnen, zedelijk of onzedelijk naarmate ze nuttig (of onschadelijk) of nadeelig is. Naarmate de dieren die deze kolonies of staten vormen, gecompliceerder zijn en hooger staan in de rij der levende wezens, is de maatstaf van zedelijkheid gecompliceerder en hooger; bij den mensch bereikt dit dus zijn toppunt, of juister gezegd (want dat is helaas thans niet waar) moest dat zijn toppunt bereiken, maar om dat toppunt te kunnen bereiken moeten wij ‘natuurlijk’ leven, d.w.z. onze maatschappelijke instellingen moeten op dezelfde natuurwetten gebaseerd zijn (zooals ze ook oorspronkelijk waren, maar ze zijn door onze eigenwijsheid veranderd) als bij de dierenmaatschappijen gezien en bestudeerd kunnen worden. Wanneer we dus, om duidelijker te maken wat ik eigenlijk bedoel, de natuurwetten, alle, steeds in acht nemen, die bij de dierenmaatschappijen in acht genomen worden, maar deze op ons menschelijk niveau brengen dàn alleen zullen wij een geordende en | |
[pagina 134]
| |
gezonde maatschappij kunnen verkrijgen. Toonen niet zeer vele lichaamsziekten in onze samenleving aan dat er gezondigd wordt tegen de natuurwetten, want bij de overigens net eender gebouwde, doch gezonder levende dieren komen die ziekten niet voor. Nu weet ik evengoed als ieder ander, dat onze maatschappij niet terstond kan veranderen in een modelmaatschappij, en eenmaal nu op een verkeerden weg misschien door hare gecompliceerdheid nooit geheel weer op den rechten weg is te brengen, maar de slechte gevolgen zullen steeds erger worden wanneer men voort gaat onnatuurlijkheid op onnatuurlijkheid te stapelen, zij zal steeds beter worden, wanneer men zooveel als dit in de bestaande omstandigheden kan, de natuur als leidsvrouw kiest. De natuur zelf, zuiver, geheel zuiver gehouden van menschelijke dweperij, van godsdienst- of partijstrijd, kan nooit anders dan heilzaam werken. Wanneer men de natuur ernstig bestudeert, ziet men pas het bekrompene en eenzijdig-makende van al dat geharrewar van menschenmeeninkjes. De goede, eeuwenoude en in hare wetten altijd gelijkblijvende natuur verandert er toch niet door; door phantasieën en gedweep zal niemand verder komen; wèl door bestudeering van wat werkelijk is; wanneer een idealist een staat wil vormen met als basis een ideale eigenschap, die indruischt tegen de natuurwetten, dan zal die poging altijd ijdel blijken omdat de natuur er anders tegenin werkt; de natuur is de meerdere, wij zijn er slechts een klein deeltje van en daarom moeten wij alles, wat wij willen, dat stand zal houden, en voordeelig zal werken baseeren op natuurinstellingen. Wij hebben daarvoor alles van de natuur te leeren, kunnen in niets zonder haar. Wanneer ge een slank en hoog gevaarte wilt bouwen en ge wilt dat dit gevaarte het hoofd zal kunnen bieden aan storm en onweer, bestudeer dan eerst een plantenstengel, pluis hem microscopisch uit, zie en onderzoek de rangschikking, vorm en bouw der kleinste deelen, vraag U af waarom het zus en niet zoo is, en ge zult ten slotte weten hoe ge uw gebouw moet in elkaar zetten, en welke natuurwetten ge in acht te nemen hebt. Alles wat ge overeenkomstig de natuurlijke instellingen doet, is voordeelig al het andere nadeelig voor U. Daarom is ook de architektuur gebaseerd op de microscopische planten-structuur. Hoe vaak heeft de godsdienst tegennatuurlijke dingen bevolen en vereerd; ze zijn niet te noemen, omdat ze te veel in aantal zijn, doch denk eens aan kindermoorden in de oudheid b.v. aan geloofsvervolgingen in alle tijden, aan tallooze moorden nog heden ten dage, b.v., in China onder den dekmantel van godsdienstbevordering (dat noemen zulke menschen: zedelijkheidsbevordering!!) Menschen die goed en gelukkig leven volgens hun eigen (dus de eenige opvattingen, die in aanmerking kunnen en mogen komen) opvattingen, wordt met kracht een andere godsdienst opgedrongen uit eigenbaat, winstbejag etc. Kortom in de geheele geschiedenis der menschheid is de godsdienst een der grootste, of liever de grootste oorzaak van misdaden, van onzedelijkheid, van onwaarheid, omdat zij zoo dikwijls tegen-natuurlijke dingen predikt. De goede dingen die zij predikt, zijn eenvoudig de, voor elke maatschappij van levende wezens nuttige, dus goede eigenschappen, die helaas door de dieren nog altijd beter nagekomen worden dan door de menschen. Alleen onze huisdieren, gedegenereerd als ze zijn door den invloed van den mensch, vertoonen de gebreken van hun leidslieden dikwijls, en zijn meestal geen schaduw meer van die krachtige gezonde dieren waarvan zij afstammen. Wij menschen kunnen nog heel wat zachtmoedigheid, opoffering, dienstvaardigheid, trouwe liefde etc. etc. van de dieren leeren. Hoe komt het nu dat men voor al deze waarheden zoo blind is? Omdat men zoo vreeselijk bang is voor waarheden, helaas; waarheid is de schrik van 't menschdom; en dit geldt in 't algemeen nog veel meer de vrouwen dan de mannen. Zoo vaak heet in onze maatschappij: onwaar = zedelijk; waar = onzedelijk. Men is ontzaglijk bang voor waarheid; let maar eens op. Men poogt het leven zoo onwaar mogelijk te doen zijn; onze meisjes worden, zoodra ze op den leeftijd van 10, 12 jaren gekomen zijn, op alle manieren opgepropt met onwaarheden; de onwaarste, noemt men de hoogststaande, de zedelijkste, zoodat het meisje ten slotte reeds beeft bij de veronderstelling dat ze op den een of anderen keer eens iets waars zal hooren of zien; ze moet zoo gekunsteld mogelijk, dus zoo onwaar mogelijk zijn, in plaats van de voor ieder levend wezen geldende waarheden op haar in te laten werken, van zelf, en uit zich zelf. Men denke zich nog vele andere maat- | |
[pagina 135]
| |
schappelijke instellingen, die eveneens de onwaarheid op alle punten willen, en men begrijpt hoe het komt dat onze vrouwen soms caricaturen worden van de hoogstaande menschenvrouw zooals zij door de natuur bedoeld is, hoe men er zelfs toe komt, het natuurlijke en daarom schoone, menschelijke lichaam op eigenmachtige en afschuwelijke manier te misvormen op de ondenkbaarste manieren, en dit voor te stellen als het toppunt van beschaafdheid en zedelijkheid. Men heeft van jongs af aan niet geleerd het natuurlijke en ware, mooi te vinden en daarom vindt men later de waarheid leelijk, soms gedrochtelijk. Men heeft het doelmatige, nuttige en daarom schoone en goede nooit gezocht in de waarheden en daarom ook nooit gevonden. Men vindt het ook geheel natuurlijk en waar dat men een dronken man ‘dierlijk’ noemt, ofschoon een dier zich nooit op eenige manier schuldig maakt aan gewoonten, die nadeelig voor zijn organisatie zijn, iets echt leelijks, onnatuurlijks noemt men ‘dierlijk’ omdat men uit onbekendheid en bekrompenheid, uit: onwaarheid, voor de dierenstudie de oogen sluit, en dus niet weet dat datgene wat men zoo onjuist ‘dierlijk’ noemt, juist alleen-menschelijk is. Men wil zich de waarheid niet bekennen dat de mensch zelf tot de dieren behoort omdat men uit instinct eenigszins bang is te ontdekken de waarheid (de nachtmerrie van het menschdom) d.w.z. hier dat de mensch in zóóvele opzichten beneden het dier staat. Men frommelt liever alles onwaar weg, stilletjes, geniepig en maakt daardoor de maatschappij hoe langer hoe leelijker, onnatuurlijker, slechter, ondierlijker. Het is hoogst zedelijk om hoeden, mantels etc. geheel te overdekken met vogel- en zoogdierlijken; de vrouw die als 't haar eens te pas komt zoo gaarne coquetteert met fijngevoeligheid, aesthetischen aanleg, en wat niet al meer, laat doordoor brutaal weg zien dat ook dat bij haar onwaar is; er kunnen zooveel vereenigingen tot bestrijding van vogelmoord, gevormd worden als men wil, zooveel lezingen gehouden worden als 't maar mogelijk is, zoolang er nog zulke zedelijke vrouwen zijn, die deze dingen vragen en dragen, zoolang zal een van deze hoofdoorzaken van natuuruitroeiing blijven bestaan; de natuur (dieren zoowel als planten zullen er door achteruit gaan) wordt hoe langer hoe onnatuurlijker, dus ook slechter voor ons om te leven en daardoor worden de menschenmaatschappijen weer in slechter condities gebracht, dus worden ze onzedelijker, en ten slotte komt het weer op de vrouwen terecht, die dan zich zelf niet de schuld geven, maar.... den mannen. Maar de mannen vragen zich af: hoe kan maatschappelijk geluk geboren worden wanneer de eene helft van 't menschdom zoo onnatuurlijk mogelijk, d.w.z. zoo onwaar mogelijk opgevoed wordt. Men zet het meisje zeker zooveel mogelijk buiten het werkelijke leven (niet als studieleven bedoeld, maar als algemeen menschenleven) om ze later eens bij uitstek geschikt te maken voor het huisgezin, het groote leven in 't klein, waar geen enkele onwaarheid mag en kan geduld worden. Op elke actie volgt reactie: wanneer die kind-meisjes dan eens vrij worden bij geval op een leeftijd dat ze reeds lang vrouw-meisjes moesten zijn, dan maken ze zichzelf nòg onnatuurlijker omdat ze hun roeping niet meer kunnen voelen, opgepropt als ze zijn met onwaarheid, en dan maken ze manmeisjes van zich zelf, of soms nog erger....
P.J. BOLLEMAN VAN DER VEEN.
Leeraar Dier- Plant- Delfstof- en Aardkunde aan Gymn. en H.B.S. |