| |
Ingezonden stukken.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.
I.
Lieve beste freule Lohman.
Daar ik herhaaldelijk zag hoe u steeds bereid was eene vraag in de Holl. Lelie te plaatsen, waarvan het antwoord niet alleen de vraagster, maar even goed de belangstelling van andere lezeressen en lezers inboezemde, zou ik u willen vragen of u mij een zeer groot genoegen wilde doen, door het onderstaande niet alleen te plaatsen, maar persoonlijk ook uwe meening er over uit te spreken. Tegelijkertijd hoop ik, dat vooral eenige lezers zich de moeite willen getroosten om het antwoord in ‘de Lelie’ hierop te geven.
Kan leeftijdsverschil een noodzakelijk beletsel zijn voor een huwelijk, als groote waarachtige liefde bestaat?
Natuurlijk meen ik met leeftijdsverschil de jaren, die de vrouw ouder is dan de man!
In de hoop, dat hierop meer dan een antwoord van mannelijke zijde zal volgen, blijf ik met vriendelijke groeten en veel liefs
Uwe U vereerende
J.B.
Noot red:
Lieve J.B. - Inderdaad wil ik gaarne aan Uw verzoek voldoen. Ziehier dus mijn meening. - Vóór alles komt het er op aan Uw uitgangspunt vast te houden van: Een groote en waarachtige liefde. M.i. kan die namelijk niet bestaan wanneer een verouderende vrouwen moeder, - b.v. de exkroonprinses van Saksen, - wegloopt met een veel jongeren man. In zoo'n geval is er m.i. geen sprake van liefde, maar alléen van zinnelijke begeerte; (die zich op die wijze, bij een ouderwordende vrouw, dan uit in het verliefd-worden op een knappen, jongen man.) - Er moet dus bij de beantwoording van Uw vraag streng gelet worden op Uw uitgangspunt namelijk dat er bestaat: Een groote, waarachtige liefde. - En nu neem ik aan, hoewel ik, persoonlijk, mij dat niet heel goed kan indenken als geluk, dat een vrouw een - b.v. tienjaar-jongeren-man -, onder normale omstandigheden huwt ‘in groote en waarachtige liefde.’ Ik voor mij zou dan toch steeds ernstig vreezen in de toekomst voor een einde van désillusie. Want, waar de vrouw nu eenmaal sneller veroudert dan de man, bestaat er gróóte kans dat zij een verwelkte oude matrone zal zijn, wanneer hij nog jong en vol levensbehoeften is. Wat dan? Is het dan niet vooruit te zien, dat hij zich neven haar ongelukkig, belachelijk, voelt? En zal zijzelve, juist als zij hem waarachtig liefheeft, óók niet met hem lijden, om dat onvermijdelijk-belachelijke van zijn toestand? -
Het geval van George Eliot is overigens daar, om te bewijzen dat een veel oudere vrouw wel gelukkig kan zijn met een véel jongeren man. - Echter, - was die man óók zelf gelukkig? - Wie zal ons dit zeggen? -
Ten slotte lijkt het mij moeilijk hierover iets anders te zeggen, dan een persoonlijke meening. De karakters en de toestanden verschillen; zoodat véél afhangt van elk bijzonder geval op-zich-zelf genomen. -
Ik hoop zeer dat ook anderen zullen voldoen aan het verzoek van J.B.
| |
II.
Amsterdam, 7 Augustus 1903.
De Hoog WelGeb. Vrouwe Jonkvr. Anna de Savornin Lohman 46 Zeestraat 's Hage.
Hoog WelGeb. Vrouwe!
Mijn vacantie buiten in een familiepension doorbrengende, kreeg ik, zelf geen abonnée zijnde, van een der dames de Hollandsche Lelie ter lezing en vond in die van 15 Juli een stukje over stenografie en machineschrijven van Mej. Eck.
Daar ik zelf bijna 7 jaar op kantoor werkzaam ben als typiste, mijne akten stenografie heb en ook in de commissie tot het afnemen van examen stenografie, systeem ‘Pitman’ zit, kan ik wel eenigszins over de toestanden oordeelen.
Volgens mijn bescheiden opinie heeft Mej. Eck het ‘vak voor Dames’ een beetje te rooskleurig voorgesteld. Daar ik altijd in Amsterdam werkzaam geweest ben, kan ik natuurlijk alleen over die stad oordeelen, niet over Den Haag of Rotterdam.
Bij ons op kantoor wordt ook les gegeven in machineschrijven en daardoor heb ik nogal veel
| |
| |
dameskennissen, die op kantoor werkzaam zijn, maar ik weet daaronder niemand die f 1800. - verdient, ook geen f 1000. -; en f 800. - is een heele uitzondering.
Het ligt werkelijk niet aan de capaciteiten, want een kennisje van mij is al 4 jaar op kantoor, typt heel vlug, stenografeert in de talen en studeert nu voor haar akte Engelsch en heeft het nog niet verder kunnen brengen dan f 600. - hoewel zij erg haar best doet een betere positie te krijgen, daar zij geheel voor zichzelf wil zorgen en dat met f 600. - niet kan doen. Aan energie ontbreekt het haar niet.
Een ander kennisje van mij, die ook stenografie, typewriten en hare talen kent, moet tot 's avonds half 11 op het kantoor zitten en verdient de enorme som van f 25. - in de maand.
Wat ik van de verschillende dames hoor, wisselt het salaris van f 200. - tot f 600. - en wordt f 600. - al ‘erg mooi’ gevonden.
Voorts laat Mej. Eck het voorkomen of stenografie en machineschrijven al voldoende is, maar ik weet hier maar weinig kantoren, waar volstaan wordt met Hollandsch, stenografie en schrijfmachine, ook is het salaris dan klein.
Mej. Eck heeft vergeten te zeggen, dat talen wel een hoofdvereischte is bij stenografie en machineschrijven.
De meeste dames toch komen voor de correspondentie en daarbij behoort natuurlijk kennis der moderne talen.
Daar ik voor mij vind, dat Mej. Eck het te mooi heeft voorgesteld, zou U mij zeer verplichten, indien U een uittrekseltje van mijn schrijven in de Hollandsche Lelie zoudt willen plaatsen.
U bij voorbaat dankende voor de te nemen moeite, teeken ik
Hoogachtend
Uwe Dw. Dienaresse
R. LOTMAN,
Amsterdam, Lauriergracht 102.
Noot red:
Het komt mij onpartijdiger voor dit schrijven onveranderd, in zijn geheel, te plaatsen. Ik wijs er op hoe hier weer wordt bewezen de theorie en de praktijk van Hilda van Suylenburg. - In theorie is alles zoo gemakkelijk. Maar in de praktijk...
Der inzendster mijn dank.
| |
III.
Amsterdam, 16 Juli 1903.
Jonkvrouwe ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
's-Gravenhage.
Geachte Freule,
Uw vriendelijk antwoord op mijn schrijven van de vorige maal heeft mij den moed gegeven U eens meer mijn opinie omtrent het een en ander kenbaar te maken.
Het stukje van Mej. Cath. v. Eck geeft mij aanleiding dit schrijven tot U te richten. U verlangt daaronder eenige inlichtingen omtrent machineschrijven, mijne dagelijksche bezigheid, en neem ik de vrijheid U hierop ook iets te antwoorden.
Ik hoop dat U noch Mej. E. het mij kwalijk zullen nemen, dat ik mij aanbied U ook het een en ander te vertellen, doch zooals het in de meeste gevallen is, stel ik mij het ook hier voor, nam. hoe meer menschen, hoe meer zinnen, en ik heb misschien weer een geheel ander idée dan Mej. E.
In de allereerste plaats wil ik even mijn instemming betuigen met hetgeen Mej. E. zegt omtrent de weinige wilskracht en het gebrek aan volhardingsvermogen bij de meeste jonge meisjes.
Stenografie is op zich zelf volstrekt niet zoo'n bijzonder aangename studie, veeleer inspannend met vele regelen, die den grondslag vormen voor de praktijk. Halverwege blijven dus velen steken, en verbeelden zich nu door de praktijk wel verder te komen, doch helaas de ondervinding leert haar anders.
Erger nog is het gesteld met het machineschrijven.
Dikwijls gebeurt het mij, dat meisjes, die nu haren tijd met prullige bezigheden, dikwijls met wandelen doorbrengen, mij verbaasd gadeslaan, wanneer ik met 't kalmste gezicht en zonder eenige zenuwaandoening de mij gedicteerde brieven zit te typen.
Deze jonge meisjes verbeelden zich dat een dergelijk werk haar ‘Suf of zenuwachtig of beverig’ zou maken; zij meenen het maar vast, want de moeite om het te probeeren nemen zij zich niet.
Alleen de vlugge beweging van anderen, die dit door oefening alleen verkregen hebben, is reeds voldoende om angst voor haar gestel in het leven te roepen. Voor alle winkels kijken en mooie stoffen uitzoeken voor talrijke japonnetjes maakt haar echter in het geheel niet zenuwachtig.
Een dame beweerde laatst dat machine-schrijven haar 13 jarige dochtertje totaal ten gronde zou richten, doch deze moeder aarzelde er geen oogenblik aan dat meisje naaister te laten worden, hetgeen toch minstens evenveel zoo niet nog veel meer van oogen en handen vergt.
Maar nu spoedig Uw vragen beantwoord. U vraagt o.a. of het typewriten vlugger gaat dan het gewone schrift; nu ik kan U zulks met zekerheid verklaren, en het heeft daarbij vóór, dat het duidelijk blijft, hetgeen met gewoon schrift maar al te dikwijls niet het geval is, en zelfs al sluipen er door het al te vlugge schrijven wel eens verkeerde letters in, nooit wordt het vlekkerig, of juister uitgedrukt: slordig.
Zeker ben ik het volkomen met U eens dat doorhalingen, veranderingen, en verkeerde letters de brieven dikwijls een minder prettig voorkomen geven, doch ik geef U de verzekering dat dit niet behoeft, en de brieven er slechts zoo uitzien bij menschen die te vlug schrijven en hunne krachten te boven gaan, of bij weinig praktische menschen.
Want zooals ik op het oogenblik mijn brief tik, gebeurt het mij wel eens even dat ik een verkeerde letter tik, doch een stukje gummi (uitsluitend voor machine-schrift) helpt mij zoo goed deze fouten herstellen, dat U er weinig van bemerken zult, en slechts hier en daar een blauw vlekje zult vinden
| |
| |
De manier waarop men begint te leeren is hier alles. Vele jonge lui beginnen met zich zelf zoo vlug en.... zoo slordig mogelijk te leeren, door b.v. met de twee voorste vingers de verschillende letters aan te slaan, en U kunt zich niet voorstellen, hoe een dergelijke manier van leeren de vaardigheid voor later benadeelt.
Veel beter is het om langzaam te leeren schrijven met 8 vingers, want de duimen worden niet gebruikt. In het begin is deze studie bepaald moeilijk te noemen, en menigeen lachte mij uit, toen ik beweerde dat het aanleeren van typewriten mij niets meeviel, maar nu dat ik gemakkelijk met alle vingers de diverse letters kan aanslaan, heb ik een flinke vaardigheid er in gekregen.
En nu Uw vraag, of de machine niet geschikt is om te stellen, doch uitsluitend voor mechanisch werk.
Nu Freule, ik kan U verzekeren dat het schrijven van een brief mij op de machine dikwijls gemakkelijker afgaat dan met de pen.
En ik voor mij verklaar het aldus. Het schrijven op zich zelf wordt zoo gewoon, dat men er niet meer bij behoeft te denken, en dit brengt met zich mede, dat de gedachten zich veel beter kunnen bepalen bij hetgeen men schrijft terwijl men bij gewoon schrijven moet letten op de lijnen, waarop men schrijven moet, en op het vasthouden van het papier.
Het telkens insteken van de pen, en het opletten of deze niet te vol is, leiden dikwijls de gedachten af; het omtrekken van den regelverzetter is zoo eenvoudig, dat het werktuiglijk gedaan wordt.
Ik voor mij prefereer het altijd mijn brieven met de machine te schrijven, doch aan vrienden doe ik het nimmer, omdat ik iets kouds vind in al die blauwe ronde lettertjes, die zoo heelemaal je emotie onder het schrijven niet weergeven.
Het is werkelijk jammer dat zoo weinig meisjes zich met deze werkzaamheden vertrouwd maken, want er is bepaald gebrek aan flinke werkkrachten.
Het grootste bezwaar van de meeste meisjes, de zenuwachtigheid, die er door ontstaan moet, heb ik nog niet ondervonden, en is volgens mij wel eenigszins onjuist. Evengoed kan ik beweren, dat ik b.v. zenuwachtig zou worden van het vragen: Wat belieft U dame, of Waarmede kan ik U dienen?
Hetgeen echter wel eenigen twijfel bij mij teweeg brengt, zijn de salarissen, die volgens Mej. E. aan dames uitbetaald worden. Het is heel erg jammer, dat de heeren patroons steeds denken aan meisjes een goedkoopere werkkracht te kunnen hebben, die daardoor den heeren veel concurrentie aandoen, en het peil van den werkkring voor de heeren zooveel lager doen staan. Het ware te wenschen, dat alle Heeren patroons loonen betaalden zooals Mej. E. ze opnoemt! dan moet er heusch nog heel wat bijkomen.
Ik herhaal nog eens de woorden uit het begin van mijn schrijven, en hoop van harte dat U het niet brutaal vindt dat ik dezen brief tot U gericht heb.
Na beleefde groeten teeken ik
Hoogachtend,
R. v. STRAATEN.
| |
IV.
Strijen, 25 Maart 1903.
Nog eens de Sociale questie.
In de Holl. Lelie van dezen datum maakt de geachte heer Lijcklama à Nijeholt mij de opmerking, ‘dat ik er allerminst in geslaagd ben den lezers en lezeressen duidelijk te maken waarop mijne meening berust, dat orthodoxe Christenen, consequent blijvende, voorstanders en bevorderaars moeten zijn van de opheffing van het privaat bezit.’ Ik meen niet zelf den term orthodox te hebben gebruikt, dus daarvoor behoef ik mij niet te verantwoorden. Orthodox in den ouden zin is alles beamen wat de Kerk leert. In dien zin ben ik niet orthodox. Laatst las ik nog van een Katholiek Weensch professor, in de geologie die erg klaagde over de autocratie van de theologen-scholen, hoewel de man zeer geloovig was als zoodanig.
Ik geloof in de autoriteit van de H.S., den Bijbel, hoewel ik persoonlijk geloof hooger stel.
En nu geschiedt er niets bijgeval, dus ook het Socialisme met zijn groote denkkracht is niet buiten de Voorzienigheid om ontstaan. Het Socialisme vertegenwoordigt eene idée, n.l. van de gelijkheid in wezen van alle menschen. M.i. is zulks niet in strijd met het Christendom. Natuurlijk zijn niet alle menschen gelijk in ontwikkeling. Maar alle menschen bezitten toch den aanleg om te leven, zich te ontwikkelen, en nu was mijne bedoeling aan te toonen, dat de verwezenlijking van het Socialisme het ontwikkelen van aller talenten beter mogelijk maakt dan onze op privaat bezit gebaseerde maatschappij. Ik vind voor mijn gevoelen ook kracht in Handelingen der Apostelen hoofdst. 4. Al wil men nu in onzen tijd bij de bestaande fracties iets dergelijks niet kerkelijk verwezenlijken, de idee van gemeenschap is in de Hand. toch duidelijk genoemd. Er staat: ‘En niemand noemde hetgeen hij had 't zijne.’ Ik meen, dat deze idée van gemeenschap eenigszins wordt weergegeven door het streven van Frederik Van Eeden c.s. Doch laten we nu den mensch even van de stoffelijke zijde beschouwen. Dan leert de ervaring eene geheel gelijke samenstelling. De grondstof van den mensch is dezelfde, de bouw eveneens. Nu wordt ons vaak toegevoegd: ja, maar de karakters zijn verschillend. Dit is waar. Evenwel, wat bedoelt men met karakter? De naam is Grieksch en beteekent indruk, vorm, type, letter enz. Met karakter verbindt men direkt de gedachte aan persoonlijkheid. Wanneer iemand in het leven dus zoo naar buiten komt, dat men vorm ziet in zijn optreden, dan spreekt men van karakter. Nu voeg ik er direkt bij, dat in de kern van zijn wezen ieder mensch karakter heeft, n.l. een vorm, de vorm van ‘mensch zijn.’ Dien vindt men in ieder terug, meer of min afgeweken van den oorspronkelijken vorm, d.i. het beeld en de gelijkenis Gods. Aangezien de mensch gevallen is, was geen herstel mogelijk dan door het aannemen van eenen
nieuwen vorm, een nieuw karakter. Dit is m.i. door J. Christus. Door Zijn geest worden we verder volmaakt. Ik meen het recht te hebben op Zijn voorbeeld te wijzen. En dan wijst dit allerminst op eene
| |
| |
verdediging van privaat bezit. Ik noem enkele teksten: ‘Geef uw goederen den arme, neem uw kruis op en volg mij.’ Dit nu is wel speciaal gezegd tot den rijken jongeling, die erg aan zijn bezittingen was gehecht, maar toch wordt overal aangedrongen op afstand doen ten behoeve van zijnen naaste. ‘Wie niet verlaat (achterstelt) alles wat hij heeft, kan mijn discipel niet zijn.’ Jezus was het Leven, dus de stof is slechts bijzaak, een der vormen waaronder het leven zich beweegt. Waarom zouden we, als dat beter blijkt, de dijken niet doorsteken om allen te doen deelen in den frisschen stroom des levens, hier van het maatschappelijk leven. In het Evangelie komt herhaaldelijk het beeld voor van den goeden Herder en zijn schapen. Heeft ook dit niets te beteekenen ten opzichte van de Sociale questie? Men zal mij toevoegen: ‘De Christelijke godsdienst is immers op dien van Israël met zijn wetgeving der 10 geboden gebaseerd?’
Dit is een feit. Maar dacht iemand, dat in een Socialistischen staat geen wet noodig is? Ook daar zullen we onzen naaste moeten liefhebben als onszelve. Daar zal ook de wet van orde heerschen. Ja 't is waar, bij den toekomstigen nieuwen toestand zullen vele persoonlijke neigingen moeten vervallen. We zullen er ons steeds meer aan moeten gewennen, dat we niet op aarde zijn enkel voor ons pleizier, doch voor een hoog doel, dat ons nu nog niet duidelijk voor den geest staat. Paulus zegt: ‘We zien nu door een spiegel in eene duistere rede, maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht enz.’
Laten we eens even bedenken, dat zoo de de menschen goed handelen, ze allen zich bewegen en arbeiden overeenkomstig regelmatige natuurwetten, ordeningen, die in den loop der sterren eenigszins haar beeld terugvinden. Deze waarheid leert ook iedere godsdienst, zoowel het Buddhisme als het Christendom en andere. Kant sprak zelfs van de wetten van het denken. Dit alles hangt samen met het wondervolle der beweging. Gelijk nu een atoom zich op dezelfde wijze zal bewegen als een ander atoom, zoo ook moet de mensch samenstemmen met de bewegingsharmonie, die wij maatschappelijke orde plegen te noemen. Wel is waar gelijk de eene ster in glans krachtiger schittert dan de andere, evenzoo schittert de rede en het vernuft van den eenen mensch meer dan van den ander. Doch m.i. is dit slechts betrekkelijk. Wanneer we den wil doen van de idee van het Socialisme, brengen we de maatschappelijke levensbeweging slechts onder het gezag van de Rede.
Nu ziet men hier doorblinken den strijd tusschen Kerk en Staat, die in de Middeleeuwen zich afspeelde. De bekwaamste geloovigen stelden in hun concilies of vergaderingen de leerstellingen voor de kerk vast, gelijk in de Staatscolleges door de bekwaamsten het maatschappelijk leven werd bedild. Bij Grieken en vooral bij Romeinen was de godsdienst zeer nauw met den Staat verbonden. Dit is natuurlijk zeer logisch in zooverre alles met elkaar samenhangt en men moeilijk eene splitsing in zijn bewustzijn zoomin als in zijn godsdienstig en maatschappelijk leven maken kan. Daarom was Rome's zucht naar wereldlijke macht te verklaren en tevens te rechtvaardigen. Het is hun niet gelukt, omdat ze er wellicht een verkeerd gebruik van maakten door het Koninkrijk Gods, dat niet is van deze wereld, te zeer op den achtergrond te stellen. De kerk ging in scheuring over en hierdoor verloor zij haar kracht. Op dien uiterlijken vorm van kerk komt het daarom minder aan. De Christelijke Godsdienst doordringt als het zuurdeeg de maatschappij. En dan meen ik nogmaals van Christelijk standpunt altijd, het recht te hebben op deze vestiging te wijzen, door Jezus Christus en Zijne Apostelen, die privaat bezit als zoodanig nergens hebben verdedigd, doch steeds en overal hebben aangedrongen op de meest consequent doorgevoerde naastenliefde, die zich moet uiten door afstand te doen van het particuliere ter wille van allen, waartoe we immers zelf blijven behooren. Men beweert vaak, dat privaatbezit de activiteit prikkelt. Dit geef ik gewonnen. Doch ten koste waarvan gaat dit vaak? En verder is een gebleken feit, dat privaat bezit oorzaak is van allerlei misdaad, al werp ik hierbij niet de schuld geheel op de omstandigheden. Door het aankweeken van vaderlandsliefde in te sterken zin zal de mogelijkheid van oorlog worden vergroot. Men schatte dit argument niet gering. Men zal verder zeggen: ‘Privaat bezit doet beter zorgen voor de bezitting.’ Dit kan ook bij
socialisme, bij gemeenschap goed gaan. De individuën moeten dan overtuigd worden van het nuttige en doelmatige der bezittingen ten voordeele van den vooruitgang van het geheel. - Evenmin als één persoon afzonderlijk in een bootje gemakkelijk kan oversteken b.v. naar Amerika, maar juist door de coöperatie van het vervoer, van het verkeerswezen dit zeer vergemakkelijkt is, evenmin kan ieder individu afzonderlijk zoo goed den strijd des levens doormaken als in vereeniging en met samenwerking in gemeenschap van allen. Men zal mij toevoegen: ‘Ook in de bestaande maatschappij gaat het reeds zoo toe.’ Dit is waar tot op dat struikelblok persoonlijk bezit, waaraan we blijven hangen. Het zijn dammen, die den levensstroom der massa tegenhouden. De tijden veranderen, de bakens moeten worden verzet. En wanneer de opheffing van persoonlijken eigendom zal gebleken zijn ééne der oorzaken te zijn, die oorlog en doodslag in stand houden, dan zullen wij terwille van het ideëele het materieele moeten achterstellen, dat is mijn opinie in dezen. Wanneer ook in het vervolg zal blijken, dat handhaving van het gezag der Overheid slechts is te verwezenlijken ten koste van doodslag op groote schaal, dan keur ik ter wille van het ideëele eene dergelijke handhaving af, verwijzende tevens naar de woorden van Jezus: ‘De oversten der volken voeren heerschappij over hen, laat het onder ulieden niet zoo zijn, de meeste uwer zij aller dienaar.’ De praktische lessen uit het Evangelie mogen in onzen tijd wel getoetst worden aan de bestaande begrippen betreffende Maatschappij en Staat.
J.B. NAAKTGEBOREN.
|
|