Ze zou dus wel veel kunnen vertellen, nietwaar, want ze had natuurlijk verschrikkelijk veel gezien; maar omdat ze nu alleen andere dingen had geleerd, moest ze eerst een poosje naar de bewaarschool, dan ging ze 't volgende jaar dadelijk in een hoogere klas van de groote school. De kinderen moesten maar heel lief tegen haar zijn, dan zou ze op de plaats wel veel vertellen van wat ze zooal gezien had; natuurlijk!
't Was nu al dadelijk om negen uur een geroezemoes van stemmetjes geworden, veel erger dan anders: ieder had thuis wat over Indië gehoord. Het zou wel een pikzwart meisje zijn op bloote, pikzwarte voeten, dachten de meesten; ook zwart in 't gezicht en zwarte handen, want in dat land woonden de negers. Een heel klein meisje meende, dat ze alleen een hemdje aan zou hebben, want thuis had ze 'n boek en daar stond 'n negermeisje in en dat had ook niks aan als één wit hemdje; maar enkelen wisten heel zeker, dat ze bruin zou zijn, want in Indiê leefden Indianen en die waren bruin met zwart haar en zwarte oogen.
De juffrouw had veel moeite om de rust er in te krijgen en moest telkens herhalen, dat ze heusch wel zou komen als ze kwam en dat 't nog wel een uur kon duren.
Toen was het matjes-vlechten begonnen.
Jozef zat in 't midden van de klas, aan den muurkant; aan den anderen muur zagen drie groote vensters en een glazen deur op de speelplaats uit. De zon scheen naar binnen en vlekte hier en daar gouden op de gele banken, speelde met de beweeglijke kinderkopjes een lichtblij goêmorgenspelletje. Dat maakte het hier binnen open en gezellig. De kinderen nu druk in de weer met de rijkgekleurde matjes; de juffrouw er tusschen door, helpend een handje hier, soms tegelijk met verbaasde ópkijkjes de woeligste kleuters zoet houdend, daar een vertrouwlijk praatje makend onder kleine wangkneepjes, of belangstellend informeerend naar intieme thuisgebeurtenisjes; en daar over heen en tusschen door een enkele zonnestraal, als een achteloos, gulbewezen weldaadje van den milden overvloed buiten, - weg was nu al het duffe, preutsche, kleingeestige van bijelkaargehokte, speelnatuurbedwongen kindertjes.
Wat is het toch prettig vanmorgen, dacht Jozef en lei zijn wangetje even plat op de koûe bank. Gelukkig dat ik al zooveel draden vooruit ben van de vorige keer nog, nu hoef ik niet veel te doen en juf vin 't goed, en straks komt het zwarte meisje, dat is ook al zoo prettig!
De deur naar de kleedkamer ging open. De hoofdjuffrouw kwam binnen, ze hield 'n meisje aan de hand, groot voor haar acht jaren en slank. Lange blonde krullen vielen langs haar schouders en op haar rug, ze keek wat vreemd en schuw naar binnen, uit groote blauwe oogen.
Hier is 't nieuwelingetje, kinders.... Stil was 't in de klas, doodstil; de kinderen moesten even bekomen van de verwondering dat ze niet zwart was. Maar Jozef scheen aan nog wat anders te denken: hij stond uit de bank op, z'n beide handjes waren tot vuistjes geknepen en hij staarde met wijd- open oogen en mond naar het nieuwe meisje. Hij had haar immers eerder gezien, veel eerder; vroeger al 's, maar waarzoo? Ja, waarzoo! Vreemd, maar hij had dit meisje eerder gezien! Of had i van haar gedroomd? Hij dacht z'n leventje terug, en kon zich niet herinneren. Toen kneep i z'n oogjes dicht.
Ze heeft lang blond haar, heel, heel blond en haar oogen zijn donkerblauw en om de polsjes draagt ze zilveren armbandjes!
Het meisje riep wat, met een hoog, vrijpostig stemmetje.
‘Ik heet Ida, maar ze noemen me Ideke, hoor! En ik wil niet naast 'n jonge zitten!’
Toen begonnen alle kinderen luid te lachen, dat de heele klas er van vervuld werd, sommigen staken de tong uit en sloegen driftig met de handjes in de lucht.
De juffrouw had nu 't volgende uur moeite met de les; de kinderen bleven woelig.
‘Haar oogen zijn blauw en ze heeft blond haar en dat haar is zoo lang en ze is ook zoo'n groot meisje al, al 'n dame haast’....
Jozef stond in een hoekje van de speelplaats, met zijn hoofdje achterover tegen den muur en de handjes in de zakken van z'n overjas. Het was wel wat koud om stil te te staan, maar hij liet de anderen liever stilletjes spelen. Juf maakte toch alleen de torens, van zand scheppen, of met de kruiwagens loopen, en van ‘roovertje’ werd je zoo moe en tikje, wat had je nou an zoo'n tik.... ‘Nee zeker niet, had i gezegd, vraag me nou maar niet weer, ik wíl niet mee vanmorgen.’ Een beetje nijdig zelfs was i geweest, de dreumes. Waarom? Ja, waarom! Omdat i niet mee wou! Nou ja, maar nijdig! Lieve troost, pa was ook wel 's nijdig; en dan zei moeke: ‘lieve troost, pa weet zelf niet, waarom pa nijdig is!’ Dat had i dus