Ingezonden stukken.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.
I.
Met groote belangstelling en ingenomenheid nam ik eenigen tijd geleden in de H.L kennis van een schrijven der geachte Redactrice betreffende de quaestie ‘Onze dienstboden.’ Zooals daarin terecht wordt gezegd hangt die oplossing der steeds meer ingewikkelde vraag: hoe verbetering te brengen in den tegenwoordig vaak onhoudbaren toestand, voor een groot deel af van de houding der Dames zelf, tegenover hare gedienstigen; en ik stem ten volle in met het gevoelen der geachte schrijfster, wanneer zij beweert dat, waar de zaken over 't algemeen zoo slecht gaan, voor 't meerendeel de schuld moet worden gezocht bij de eersten. Ook hier zooals in alles zal wel gelden: de stroom gaat niet van beneden naar boven, maar wel degelijk omgekeerd.
Willen we dus ook hierin voorwaarts en opwaarts, dan komt het er maar op aan, dat de huisvrouwen zich aangorden om te geven een goed voorbeeld aan hare onderhoorigen.
Wanneer zij dit ernstig willen en ten uitvoer brengen, zullen ongetwijfeld de heilzame gevolgen niet uitblijven, en zij zelve in de eerste plaats er de heerlijkste vruchten van plukken.
Waar dit nu voor alles geldt, wenschte ik gaarne even de aandacht te vestigen op een schijnbaar onderdeel van ons leven en streven, mede in betrekking tot onze dienstboden.
Ik zeg een schijnbaar onderdeel; doch 't wil mij voorkomen dat wat ik op 't oog heb eerder als een hoofdzaak mag worden beschouwd.
Ik denk aan ‘de weelde’.
Als men, zooals ondergeteekende, ruim veertig jaren heeft huisgehouden, was er gelegenheid te over om te zien en op te merken wat de tijden vermochten op allerlei gebied, ook op dat waarover wij het thans heben; en dan is 't mijn bescheiden maar vaste meening, dat de in alles meer en meer opgevoerde luxe oneindig veel kwaad heeft gesticht en nog steeds voort gaat dit te doen.
Vergelijken we, om te beginnen, de dienstmeisjes van heden even met die van vóór dertig, veertig jaar, dan springt het groote verschil van voorheen en thans aanstonds zeer scherp in 't oog. Waar is de eenvoud, zoowel in dracht als gewoonten, van toen gebleven? Zijn 't geen Dames thans, nauw in manieren zoowel als kleêren van hare meesteressen te onderscheiden? Wat wonder dat een hoog loon moet worden bedongen? Wie als Dame wil gekleed gaan, wie 'r handjes wil steken in glacé en bont, zich telkens wenscht aan te schaffen 't nieuwste snufje van hoed en mantel, wie zich gaat tooien met voile en strik, en een parasol een even onmisbaar ding noemt
| |
als een regenscherm, wel, zoo eene moet kunnen beschikken over geld, over veel geld zelfs.
Nog eens, geen wonder dat veel wordt bedongen, en de mooie som van honderd gulden, - nu geen uitzondering maar een schier algemeen vaststaand loon voor elke dienstmeid (nochtans bijkans 't dubbele van de vroegere loonen) - gansch niet voldoende is om de vele noodige(?) uitgaven te dekken. Helaas dan ook, kijk niet naar 't ondergoedje; in negen van de tien gevallen zal 't wel zijn ‘een vlag op 'n modderschuit’!
Moet uit dezen lust tot opschik, uit dit gebrek aan degelijkheid en eenvoud, niet noodwendig nog allerlei ander kwaad voortvloeien? Zal een opgekleed nest niet allengs allen lust tot werken vergaan? Is 't wonder dat, waar de ijdelheid meer en meer de overhand bij haar neemt, deze langzamerhand elke gedachte aan plicht verbant?
Maar, slaan we nu ook eens het oog op onszelven. O, we mogen 't dunkt mij wel schaamtevol neerslaan, want, ach, ook nu rijst aanstonds de vraag: waar zijn de eenvoud en de degelijkheid van voor dezen?
Och, och, zie nu die opgesmukte en volgepropte huizen en kamers eens aan! Wat al nuttelooze lapjes en gordijntjes, wat al doellooze prullen en stofnesten! Wat al werk, wat al onderhoud, hoeveel reden tot, ja 't hooge woord moet er maar uit, tot onreinheid en slordigheid. Zouden we door dit alles af te schaffen of althans wat in te toomen, onzen dienstmeisjes 't leven niet veel verlichten, ons zelven de taak van toezien en nagaan niet oneindig vergemakkelijken?
En wat een opschik ook in kleeding? Zie eens, daar gaan onze meiskes naar school, roze en blauwe lintjes in 't haar, om 't middeltje ceintuur en sjerp, de armpjes omhangen met braceletten; zou men niet wanen dat de nufjes voor een danspartij waren getooid?
En nu de Dames zelf. O, ik weet 't wel; andere tijden, andere zeden; maar toch.... nietwaar, we zouden in alles een goed voorbeeld geven?
Och, of we konden terugkeeren tot den eenvoud van vroeger in handel en wandel, in al ons doen en laten. Hoe veel rustiger zou ons leven er door worden, wat al uurtjes zouden we winnen en, we weten 't immers wel ‘Tijd is geld’? Bovenal, de tevredenheid zou er niet minder om worden,.... en 't geluk?
O, hangt 't geluk voor ons allen niet bijna uitsluitend af, hiervan, dat we tevredenheid en vrede weten te vinden met onze omgeving, met onze omstandigheden, met ons lot, met ons zelven?
TEKA.
Noot red:
Daar de geachte inzendster mijn artikelen over de Dienstbodenquestie aanhaalt, zij het mij vergund, ook in verband met achterstaande corresp: aan Protest, een paar woorden in het midden te brengen. Want, uit bedoelde artikelen, zoowel als uit de achterstaande correspondentie, blijkt afdoende dat ik volstrekt niet van het onwijzige systeem ben dat zekere dienstbodenvereenigingen van ultra-vooruitstrevenden aard beoogen. - Ik noem dit systeem ‘onwijzig’ omdat menschen die zóó denken in 't geheel geen dienstboden moesten houden; maar 't geheele beginsel van ‘meid’ op-zich-zelf moesten veroordeelen. Wie echter eenmaal een meid (pardon: ‘dienstmeisje’) huurt, die kan onmogelijk dergelijke halfslachtige, onnoozele theorieën in haar huishouden toepassen.
Maar dit neemt niet weg, dat Teka m.i. te ver gaat in de andere richting. Ik vind dat een dienstbode evenveel recht heeft zich in haar vrijen tijd te kleeden zooals zij verkiest, als een dame. - Dat zij daarbij soms een dwazen opschik verkiest boven degelijkheid, ligt zeer zeker aan den tijdgeest; maar óók aan het voorbeeld dat men haar geeft. B. v., wanneer onze Marie er precies zoo over denkt als ikzelve, en geen namaak in zilver of goud wil dragen, dan geef ik haar gelijk; en vind ik dit een bewijs harer degelijkheid. Liever géén broche dan een nagemaakt-gouden- of nagemaakt-zilveren sieraad, is mijn leuze. En ik ben blij dat Marie er ook zoo over denkt. Als ik haar iets wil geven van opschik, zal ik nooit imitatie-zilver of imitatie-goud kiezen, zoo min als ik dat voor mijzelve wil dragen. Daarentegen ken ik vele dames, heel wat rijker dan ik, die zich een imitatie-gouden-armband, imitatie-horloge-halsketting, imitatie-juweelen broche aanschaffen; en daarmee behagelijk pronken in 't bewustzijn: ‘men’ houdt het voor echt. - Dit vind ik ondegelijk en voor een dame en voor een meid, of ‘dienstmeisje.’ Alles wat sieraad is kan m.i. alleen dan mooi zijn, als het echt is. En dit prent ik ook een ‘dienstmeisje’ in. -
Dat de meiden-zelf dik wijls zoo weinig goeden-smaak hebben van niet in te zien hoe een hagel witte Engelsche, of anders-goed-gemaakte witte muts hen flatteert, is in hun eigen belang jammer. Ik ken echter uitzonderingen die het wel zelf weten, en dus uit eigen begeerte ‘het juk der dienstbaarheid’, (zoo noemde 't een werkman eens ten mijnent tegen onze Marie; die hem wijselijk uitlachte), aantrekken. Men behoeft maar te zien op verpleegsters, om te weten hoe een muts flatteert; want 9 van 10 vrije-verpleegsters zien er met hun mutsjes knap uit, en worden in hun damescostuum weer gewoon leelijk!
Uit dat oogpunt dus, in hun eigen belang, vind ik een voorgeschreven ‘dracht,’ een bepaald costuum, voor een meid zeer aan te bevelen. Slordige haren, vuile kleeren, al dat ondegelijke dat voortkomt uit de betrekkelijke armoede der meeste dienstbaren, wordt vermeden door een eenvoudig, netzittend meiden-costuum, en komt daarom henzelf ten goede.
Misschien is het niet ondienstig hier overigens niet mijne redeneering ten beste te geven; maar die eener ‘dienstbare’ zelve, namelijk onzer eigen Marie. - Zij draagt altijd mutsen, en, als zij geen zwaar huiswerk behoeft te doen, zet zij een Engelsche muts op, en draagt een zwartwollen japon met wit geborduurd schort, in plaats van een katoenenwerkjapon. In deze ‘teekenen van het juk der dienstbaarheid,’ (om steeds met den Haagschen werkman in questie te spreken), gaat zij, in tegenstelling van bijna alle stadsmeiden harer buurt en van haar kennis, onbekommerd om hun op- of aanmerkingen, op elk uur van den dag de stad in om boodschappen te doen. ‘Want - zegt zij - ‘Zoo zie ik er uit als een netgekleede, degelijke, eerste-rang-meid; maar met een goedkoopen hoed op, en een oud-modischen mantel, en garen handschoenen, en een slecht-zittenden rok, lijk ik toch nooit meer dan een halve-dame. En daarop wensch ik niet te lijken. Dat vind ik leelijk.’
Het ware te wenschen dat de opgetakelde dienstmeisjes die ik hier dikwijls zie dat méér begrepen, dat ze toch nooit in de fijne puntjes op een echte dame kunnen lijken, (handschoenen, schoenen, parapluie, enz. enz.), zoodat ze zich-zelf leelijk maken, door hun aanschaffen van goedkoope, voddige dingen ‘voor daags’; omdat ze zich schamen voor het toch zoo flatteerende meiden-costuum. - -
Mag ikzelve nog aan mevrouw Teka vragen, of zij den degelijken ouderwetschen tijd echter niet te veel ophemelt, waar zij dien steeds vóórstelt als zoo ‘eenvoudig’ wat ‘weelde’ betreft. Naar wat ik van overlevering weet uit mijn familie, en ook nog wel bij ouderen van dagen zie om mij heen, werd er in de dagen van voorheen veel meer geld besteed aan dure zijden japonnen, aan echte kanten, aan kostbare meubelen, aan een solide maar zeer veel fortuin-eischende levenswijze, dan tegenwoordig. ‘Rijke’ menschen van heden besteden m.i. veel minder aan wezenlijke weelde-uitgaven, dan ‘rijke’ menschen eener
| |
III. St. Petersburg 18/VII '03. Zerkownaja Ulitza 23.
Aan de Redactie d. ‘Holl. Lelie’ 's Hage.
't Hoofdartikel in No 3 der H.L. geteekend ‘Cath. W. Eck’ heeft me in die mate geïnteresseerd, dat ik niet kan nalaten mijne meening daaromtrent te kennen te geven, en wel omdat ik den daarin aangegeven raad als een slechten beschouw.
Schrijfmachine-schrijven is eene zoo opwindende, zenuwachtige bezigheid, dat ik ze allen dames ten zeerste moet afraden. Deze meening heb ik niet alleen; maar 't zelfde zullen alle diegenen betuigen, die nader met lieden in aanraking zijn gekomen, die een dergelijken werkkring hebben.
'k Heb natuurlijk de flinke werksters op 't oog, degenen die ook de inzendster bedoelde. De stumpers, die natuurlijk niet in hun vak opgaan, komen er niet aan toe zich door hun werk op te winden.
De meeste machine-schrijfsters zijn zeer zenuwachtig, en lijden zeer onder sterke hoofdpijnen.
'k Heb het zelf een tijdlang gedaan, en bemerkt, dat gedurende den tijd dat ik schreef mijn geest zeer helder was, maar dan aan groote verslapping leed.
Overigens kan ik U dit zoo te zeggen uit eigene ervaring nog nader meêdeelen, daar mijne vrouw gedurende 5 jaren in Duitschland (als Duitsche) eene dergelijke betrekking bekleed heeft, en voortdurend aan de door mij bovenstaand aangehaalde verschijnselen leed. Zoodra ze met dezen arbeid opgehouden heeft, is ze weer de rustige vrouw met gezond gestel geworden, dat ze als jong meisje ook bezat.
Overigens heb ik nog een bezwaar tegen voornoemd stuk: de verdiensten zijn bepaald te hoog aangegeven. Wanneer ik dagelijks 't Handelsblad lees, en daarin de advertenties nakijk met aanvragen, zoo sta ik meestal verbaasd over 't geen in Holland verlangd wordt voor 400-500 Gld.
Correspondentie: Fransch, Duitsch, Engelsch; Stenographie, Type-writen! Geen kleinigheid!
In Duitschland, waar de salarissen toch over 't geheel aanmerkelijk hooger zijn dan in Holland, zijn er witte raven, die door Stenographie en machine-schrijven het tot een salaris van 200 tot 250 mk. pr. maand brengen. 't Laatste komt dan met 1800 Gld. overeen, doch dient daarbij in 't oog gehouden te worden, dat er dan meest in twee of drie talen gewerkt wordt. -
Ik beschouw machine-schrijven als 't beste middel om een zenuwgestel totaal te gronde te richten.Ga naar voetnoot*)
Hoogachtend
REMINGTON.
|
-
voetnoot*)
- Noot red:
Hierover ontving de red. nog twee Ingez. stukken. Alle noemen de verdiensten te mooi voorgesteld. Komen in 't volgend nommer.
|