De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 83]
| |
individualiteit, en leiden moet tot onbillijke behandeling van karakters en tot misvorming van individualiteiten. Déze verdienste van het boek zou ons echter geen aanleiding kunnen geven er hier over te spreken; de beoordeeling zou dan eerder in een tijdschrift voor pedagogie thuis behooren. Maar bovendien gelooven we, dat Mej. Naeff bij het schrijven van haar ‘Schoolydillen’ evenmin aan een leerstellig doel gedacht heeft als een poes aan Staatspensioneering. Ze kán het niet anders geschreven hebben dan omdat het onderwerp bloot en alleen als zóódanig haar aantrok, omdat zij het lief had en er juist dóór die liefde iets in wist te leggen, waaraan het een bizondere bekoring ontleende. Want evenmin kan het sukces van dit boek verklaard worden uit zijn verdiensten als werk van ‘woordkunst’, want die zou men er vergeefs in zoeken. Het is geschreven in een Hollandsch, dat door iedereen bereikt kan worden: het is de taal der zuivere grammaire, gebruikt door iemand, die hare regels en voorschriften goed kent, en ook niet gezocht heeft naar nieuwe zinswendingen, eigen woordsmedingen of bizondere konstrukties, om de zeer voor de hand liggende reden, dat zij die niet noodig had en het met het algemeen en dagelijksch taalgebruik zeer goed af kon. Hoe eenvoudiger die taal was, hoe beter ze aan haar doel beantwoordde. En dat doel was eenvoud. Vandaar dat ze niets aan de taal, gelijk die algemeen gebruikt wordt, behoefde te veranderen en slechts uit den grammatikalen voorraad van woorden, zinnen en konstrukties had te grijpen, om te vinden wat ze noodig had. Hiermee komen we ook ineens aan de kern van den opgang, dien haar boek maakte. Zou men dien willen analyseeren in zijn samenstellende deelen - want ook dit sukces is niet veroorzaakt door één enkele eigenschap maar moet dat met anderen deelen - dan zou men de eenvoud, de zuiverheid van sentiment en het realisme in personen en sítuaties als zoodanig moeten aanduiden. Dit boek, dat niet alleen in de lezende kringen der zoogenaamde ‘bakvischjes’, maar ook onder oudere lieden van beiderlei kunne een buitengewonen opgang heeft gemaakt, heeft de onwaarheid bewezen van de stelling, dat tegenwoordig alleen nog een litterair sukces mogelijk zou zijn, indien de auteur den verwenden, gepeperden, hyperesthetischen smaak van het publiek weet te bevredigen door middel van het nog ‘nicht sohn Dagewesene’. Mej. Top Naeff heeft doen zien, dat de ‘Eenvoud’ ‘an und für sich’ met even groote kracht de bewondering der massa in beweging kan brengen als het gemartyriseerde verbeeldingsvermogen van den hyper-fantast. Maar die eenvoud moet dan ook heel rein zijn; hij moet dan uit het wezen van den auteur opwellen, gelijk het water van een boschbeek uit den grond opborrelt, helder tot op den bodem. Eenvoud, niets dan eenvoud, zoo uit de schrijfster - dàt is de bekoring geweest, die van haar eerste boek is uitgestraald. Daarbij kwam echter de tweede eigenschap, welke de eerste in haar werking ondersteunde, nl. de zuiverheid van het sentiment. Het onderwerp dat zij behandelde, zoowel in haar ‘Schoolidyllen,’ als in haar tweede boek, de ‘Tweelingen,’ waarin het leven der jonge meisjes op school, hun onderlingen omgang, hun verliefdheidjes en verdrietelijkheden behandeld en beschreven worden, leent er zich gemakkelijk toe, om in sentimentaliteit te vervallen; één tikje te veel gevoel, een éven aandikken van een sentiment, en zulk werk slaat over tot overgevoeligheid met haar nasleep van huilerige uitingen. Voor een schrijfster - en vooral voor eene pas beginnende - is 't dan ook een heelen durf een dergelijk onderwerp bij den kop te nemen. Aan den eenen kant dreigt de kinderachtigheid van een jongemeisjes-verhaaltje, waarin een dergelijk boek ook zeer licht vervallen kan, en aan den anderen kant strekt de sentimentaliteit haar armen uit, om de schrijfster op te vangen. En op dit smalle pad, dat tusschen deze twee gevaren doorloopt, moet de schrijfster overeind worden gehouden door de zuiverheid van haar sentiment. En dàt is Mej. Top Naeff uitmuntend gelukt. Ze is in haar twee boeken over het schoolen meisjesleven prachtig in équilibre gebleven. Om goed te kunnen beoordeelen hoe zij daarin geslaagd is, moet men eens letten op haar Jet in de ‘Schoolidyllen’ en op haar Non uit de ‘Tweelingen’. Dit zijn meisjes van hetzelfde karakter - haar lievelingstype blijkbaar. Het zijn meisjes, die op school niet tot de vlugste leerlingen behooren; in de klasse zitten ze gewoonlijk achteraan; ze hebben een wilde, lastige, opbruisende natuur; bij tijden driftig en brutaal. Maar het fond | |
[pagina 84]
| |
van hun karakter is een groote zin voor rechtvaardigheid, voor eerlijkheid en oprechtheid. Hun wildheid en opbruisendheid is dan ook schuld, dat beiden de school moeten verlaten. En tóch zijn ze gezien en bemind bij haar medescholieren en vriendinnen, ja, zelfs dragen de onderwijzeressen, welken zij 't zoo lastig maken, haar toch eigenlijk geen kwaad hart toe. Ze zijn dus eenigermate de ‘heldinnen’ uit de boeken. En tóch, niettegenstaande er gevaar was deze figuren te veel aan te dikken en in overdrijving te vervallen, is 't haar gelukt zich daarvan te onthouden en den vasten grond der werkelijkheid onder de voeten te houden. En dit bewijst, dat zij haar sentiment heeft weten zuiver te bewaren. Maar er is nog méér. Het toeval (of de opzet?) wil, dat 't deze twee sympathieke meisjes erg tegenloopt in het leven. De wilde, ondeugende, maar eerlijke en oprechte Jet zal eindelijk een levensdroom in vervulling zien komen: haar aanleg voor muziek is ontdekt en erkend; zij gaat naar de muziekschool en zal tot zangeres opgeleid worden. Tegelijkertijd echter zal haar eenige broer, Huug, de zeeofficier - want zij is van haar jeugd af wees en door een ongevoeligen oom en tante grootgebracht - van een driejarige reis terugkeeren. Ze is dan ook dolblij. Er zijn reeds allerlei plannen gemaakt: Huug zal haar meenemen op een reisje naar Engeland.... Maar deze heerlijke droom zal voor haar niet verwezenlijkt worden: ze is niet sterk van gestel, een weinig teringachtig, vat kou en de gevolgen blijven niet uit. Een longaandoening brengt haar op het ziekbed en ze sterft, kort nadat zij haar eerste muzikaal sukcesje behaald heeft en nadat Huug is teruggekomen. Maar ook Non loopt het evenmin in het leven mee. Zij is eveneens een wees, die echter door een lieven grootvader en een nare tante wordt opgevoed. En juist als alles goed gaat en ze in Brussel op kostschool is, van waaruit zij met de vakantie bij een vriendin in het buitenland zal gaan logeeren, sterft grootvader plotseling en krijgt haar leven een heel andere wending: ze moet van kostschool terugkomen; van het buitenlandsche reisje komt natuurlijk niets meer; en om financieele redenen komt er aan haar jongedames-leventje een einde, en moet ze in een positie bij een oude dame gaan als juffrouw van gezelschap. Welk een gereede aanleiding had Mej. Top Naeff niet kunnen vinden, om het medegevoel voor haar heldinnen op te wekken door op het klavier der sentimentaliteit te tokkelen. Maar nu is het aardig te zien, hoe zij door doodeenvoudig en doodzuiver het sentiment der situaties te geven, zonder eenige opgeschroefdheid en zonder eenig huilerig effektbejag, aan deze twee boeken een gevoelig slot heeft geschonken, dat wérkelijk aangrijpt. Het sterfbed van Jet in de ‘Schoolidyllen’ behoort o.i. zeker tot de knapste stukjes sentiment, die in den laatsten tijd door onze jongere auteurs aan onze literatuur geschonken zijn. Het is een aandoenlijkheid van een edel en zuiver gehalte. En we herhalen 't, dat die zuiverheid van sentiment, welke zich bij deze schrijfster omzet in aandoenlijkheid over jonge menschenleed, de er bovenop liggende attraktie is van Top Naeff's kunst: een bekoring, die oud en jong tot haar werk brengt. Maar we komen nu vanzelf tot de derde samenstellende oorzaak van haar sukces. En deze is een natuurlijk uitvloeisel van de tweede. Want om zuiver van sentiment te wezen, moet men in de allereerste plaats wáár zijn. Zuiverheid kan niet voortkomen uit een bron, die verontreinigd is door de bijmengselen der leugenfantasie. En Mej. Naeff is dan ook een realiste, doordat de personen en de situaties in haar boeken ontleend zijn aan de werkelijkheid van het ‘heuschige’ leven. Haar jongens en meisjes zijn geen fantasie-kinderen, die in allerlei fantasie-situaties geplaatst worden, om ze gefantaseerde toestanden en gevoelens te doen doormaken. Ze zijn met handen-vol zoo uit het waarachtige leven opgeschept en overeind gezet in haar boeken, waarin zij door haar scheppings- en uitbeeldingsvermogen aan het bewegen en handelen zijn gegaan, de boeken vullend met hun lach en hun grootklein verdriet. En juist doordat ze zoo vlak tegen ons aan staan en we het realisme, zélfs in hun boekenleven, voelen, kunnen we ons zoo gemakkelijk met hun, en met de kunst, die de schrijfster van en uit ze gemaakt heeft, vereenzelvigen, voelen we die zoo dichtbij en nemen we ze in haar volle bekoring in ons op.
Maar toen deze twee boeken uit waren, deed zich een nieuwe vraag voor. ‘Wat nu?’ zoo wilde men weten. In haar ‘Schoolidyllen’ en haar ‘Twee- | |
[pagina 85]
| |
lingen’ had zij personen en toestanden beschreven, die binnen haar eigen waarnemingskring hadden gelegen, wier leven zij mogelijk zelf ook had meegeleefd en waarvan zij het realisme onwillekeurig, voortlevende, in zich had opgenomen. Het Leven had haar zélf de onderwerpen voor haar boeken aan de hand gedaan. Maar indien deze bron van eigen levenservaringen nu eens uitgeput en opgedroogd raakte - wat dan verder? Zou Mej. Top Naeff dán nog over genoeg scheppingsvermogen en levenservaring beschikken, om ook uit het andere Leven - we bedoelen het grootere, ruimere leven, dat buiten de muren van alle meisjesscholen ligt - ook de stof voor nieuwe boeken te putten? 't Gebeurt toch zoo dikwijls, dat wanneer een jonge dame eenmaal aan 't schrijven gaat van een bepaald genre boeken en er eenig materieel of ijdelheidssukces mee behaald heeft, zij dit genre dan verder blijft kajoleeren en exploiteeren, en zelfs de kliekjes van haar geestelijk en artistiek leven nog in schetsjes en novelletjes aan den man zoekt te brengen. En zou nu deze schrijfster ook voor goed, wat men noemt, een auteur voor jonge meisjes blijven, of zou zij ook hooger-óp kunnen komen en tot een andere klasse van kunst akces kunnen krijgen? Haar derde boek zou daar een antwoord op geven. Dat boek was ‘In Mineur’. Het was een verzameling van een achttal schetsjes van verschillenden aard. Zeker, dit boek bevat ook nog eenige remeniscensies aan haar twee eerste groote boeken. Het bracht een paar schetsjes, waarvan de stof ontleend was aan het schoolleven van meisjes en wat daarmee annex is. Voor de beantwoording van bovenstaande vraag kunnen we die dus buiten beschouwing laten. Maar naast dezen, bracht de bundel een drietal schetsen van geheel anderen aard. We hebben hier voornamelijk ‘Een Wanklank,’ ‘Voor één avond’ en ‘Boven’ op het oog. Dat waren schetsen niet uit een bepaalden kleinen levenskring, maar die gegrepen waren uít het groote volle menschenleven. Het eerste behandelt een geval: iemand, die gelukkig getrouwd is geweest, weduwnaar wordt, op goeden voet blijft met de ouders van zijn gewezen vrouw, en dan later, wanneer hij zich opnieuw verlooft, dit meisje aan zijn vroegere schoonouders gaat presenteeren. Anders niet. En het geheele geval is genomen om de gevoelens te ontleden der verschillende personen, die in deze levensverwikkeling betrokken zijn: ouders van de eerste vrouw, de man die hertrouwt, de aanstaande tweede vrouw, en hoe deze beide laatsten zich tegenover die ouders gevoelen. Het tweede is een stukje geschiedenis van een meisje van goeden huize, dat ‘aan het tooneel is gegaan,’ daar mislukt, slechts kleine rolletjes krijgt en wanneer ze dan op een partijtje bij een vroegere vriendin een jongmensch ontmoet, die wat notitie van haar neemt, zich de illusie maakt dat deze 't in ernst met haar meent, totdat ze twee dagen later een briefje van hem krijgt, waaruit blijkt, dat 't hem er slechts om te doen is een avondje met haar uit te gaan. Ook alweer anders niet. En ook is dit stukje geschiedenis alleen gegeven, om de gevoelens te ontleden, die dit meisje een paar dagen beheerschen. En het derde is het geval van een oude, gebrekkige dame, die lam is en dus niet meer uit haar stoel kan, en met haar ongehuwde dochter samenwoont. Plotseling krijgt de dochter, als zij op de bovenverdieping is, een toeval, moet daar blijven en sterft, zonder dat de moeder, die toch in hetzelfde huis is, haar nog eenmaal zien kan of aan haar sterfbed kan komen. Alweer niets anders. Maar het is gegeven, om de gevoelens dier oude moeder in deze wanhopige momenten te analyseeren. Uit het meisjes-schoolleven getreden, staat Mej. Top Naeff met dit werk eensklaps ‘en pleine vie.’ En het is geen deskriptief werk dat ze levert, maar zuivere psychologische analyse. Hiermee moest ze dus nu bewijzen, dat ze de realiteit van het groote leven kende en over de noodige talenten beschikte, om ook op dit gebied zich een plaats als artieste te veroveren. En dat bewijs hééft ze geleverd. Niet alleen, dat haar schetsen in waarheid realistische kunst zijn, ontleend aan situaties uit de realiteit van het werkelijke leven, zoodat zij daarmee heeft laten zien, dat ze evenveel oog heeft voor het zuivere realisme in de ruimere maatschappelijke omgeving, als zij dat had voor het beperkte milieu van het schoolwereldje, maar ze hebben óók laten zien, dat zij tevens die gaven en kapaciteiten bezat, welke haar in staat stelden dit Realisme tot Kunst om te werken. En het effekt der huivering-wekkende sensatie uit de schets | |
[pagina 86]
| |
‘Boven,’ wanneer de lamme moeder uit haar stoel opstaan wíl, om bij haar stervende dochter boven te komen en eindelijk machteloos op de tafel blijft liggen, met het geluid van stommelende menschen boven haar hoofd, bezit een kracht en een dramatische suggestie, die aan een der knapste brokstukken uit Zola's ‘Thérèse Raquin’ doen denken. Dit is werk van een heel bizondere kwaliteit, en waarin we, wat men met een gemeenplaats wel eens noemt, een ‘belofte voor de toekomst’ meenen te zien. Wat we bovendien, óók in dezen bundel, een bekoring en een verdienste vinden, is, dat evenals haar eerste werk, deze schetsen zich kenmerken door zuiverheid van sentiment. Nergens heeft zij het gevoel er bovenop of tegenaan gelegd; zij détoneeren niet door noten van valsche sentimentaliteit; het gevoel, de émotie, die zij opwekken, komen geheel uit de waarheid der sentimenten voort, uit de natuurlijkheid der situaties, uit de reinheid van het eigen medegevoel der schrijfster zelf, en ook uit de knapheid der psychologische analyse der verschillende gemoedslevens en hun moeilijkheden, waarmee Mej. Naeff zóó diep in hun leed, verlangen en teleurstelling doordringt, dat we wel meevoelen moeten. Het is eerlijk werk, gaaf werk. En bóven dit alles uit staat de eenvoud van de schrijfster, die, ja hoe zullen we 't zeggen, met een soort van wit waas, een rein bruidswaas het leven van al haar personen omgeeft, een leven van verdriet en tegenspoed, want zij ziet het bestaan over 't algemeen een beetje van den treurigen kant. Maar bij deze waardeering van Mej. Top Naeff's talent en artistiek vermogen, moet er ons toch één opmerking uit de pen. En dat is de volgende: Hierboven wezen we er reeds op, dat haar taal als woordkunst in haar eerste werken geen bizondere waarde bezat. Haar boeken waren in de taal der zuivere grammaire geschreven, in een Hollandsch dat door iedereen bereikt kan worden. Het kenmerk er van was eveneens de eenvoud. En eenvoudig te blijven, is een verdienste - maar ook een noodzákelijke verdienste - in een artieste, die waarschijnlijk niet hoofdzakelijk voor woordkunstenares in de wieg is gelegd. En nu betreuren we het, dat Mej. Naeff in haar ‘In Mineur’ getracht heeft van die, aan haar talent voorloopig nog voorgeschreven eenvoud, af te wijken en een poging heeft gewaagd om haar zinsbouw ‘mooi’ en ‘modern’ te maken.Ga naar voetnoot*) Deze pogingen détoneeren in haar werk, waarvan de groote bekoorlijkheid juist ligt in de eenvoud, de zuiverheid en het realisme. En wanneer zij haar verdere werk zóó, in die eigenschappen houdt, dan is dat reeds meer dan voldoende om haar een toekomst te verzekeren. Laat ze dáár tevreden mee wezen. En dat kàn ze.
Santpoort, 9 Juni 1903. |
|