stampvol herberglokaaltje gezeten en gesproken had tusschen een kleine zestig rookers. Ik ben zelf óók een dolle liefhebber van rooken, maar na zoo'n vergadering smaakt een hap versche nachtlucht.
En dan, wat een beste, ferme kerels waren die lui van het afdeelingsbestuur tusschen wie ik inliep! En wat was alles best gegaan, dien avond! Eerst had ik in een openbare vergadering gesproken over de voorgestelde wetswijzigingen, over de loon- en andere eischen en over de slachtoffers, de mannen, die de Direktie's met verbreking van de belofte van 31 Januari: geen rancune-maatregelen te zullen nemen, ontslagen en geschorst hadden. ‘Tegenover die wetten moet geprotesteerd worden. Woorden hebben we al genoeg gebruikt, nu de daad! De daad, óók om onze eischen ingewilligd en onze kameraden weer aan 't werk te krijgen. Als afgevaardigde van het Komitee van Verweer proklameer ik de staking hier in X. en op de naburige lijnen. Namens uw hoofdbestuur roep ik u op uw plicht te doen tegenover de organisatie. Ik blijf hier tot de staking afgeloopen is. Rekent op uwe kameraden aan de andere stations, evenals die op u rekenen. Denkt aan 31 Januari. Leve de Ned. Vereeniging!’
- ‘Leve de vereeniging! Leve de staking!’
Ze vlogen òp van hun stoelen, de kerels, ze drongen naar voren, omringden het bestuur en mij, vrienden drukten elkaar de hand. ‘Je kunt op ons rekenen!’ werd me van alle kanten toegeroepen.
Ik wenkte stilte. We waren niet onder ons. De openbare vergadering werd gesloten. Een kwartiertje pauze. Maar zéér enkelen gingen heen. Op honderd en één vragen moest ik antwoorden. Wat er op de vergaderingen besloten was in Amsterdam? Of we op de havenarbeiders konden rekenen? Of er in Z. óók iemand was? En naarmate ik dat alles beantwoord had en de lui merkten dat de boel goed in elkaar zat, helderden de gezichten nog méér op.
Huishoudelijke vergadering. Een paar mannen werden nog lid, ze wilden in oorlogstijd doen, wat ze in vredestijd verzuimden: meestrijden. Bravo!
Nu hield ik nòg een klein speechje over de algemeene regelen, waaraan ik de stakers ten dringendste verzocht zich te houden en die in weinige woorden hierop neerkwamen: geen jenever, niet in uniform op straat, geen relletjes met superieuren, soldaten beschouwen als medeproletariërs, die óók slachtoffers waren van Kuyper en die we 't leven dus niet noodeloos zuur mochten maken, onderkruipers als zielszieken en ten slotte: doen wat het stakingskomitee zou vóórschrijven. Want leiding moet er zijn in dagen van strijd.
Het stakingskomitee zou bestaan uit den Voorzitter der afdeeling, den Voorzitter van het plaatselijk komitee van verweer en den afgevaardigde van het Landelijk komitee.
En nu kwam het meest beslissende deel.
- ‘Wie heeft het eerst dienst nu van nacht nà twee uur?’ vroeg ik.
- ‘De nachtploeg!’ werd er geroepen, ‘om kwart over drie.’
- ‘Willen die mannen even opstaan?’
Vijf mannen stonden op, flinke kerels, echte arbeiders.
- ‘Nu mannen, jullie zult moeten beginnen, hoe is het? Kan ik op jullie rekenen?’
De vijf keken elkaar even vragend aan - mijn hart klopte.
- ‘Ja!’ zeiden twee tegelijk en ‘dat mot dan maar’ meenden de anderen.
- ‘Goed, dan zullen we jullie straks aan het station oppikken.’
En nu ging alles op rolletjes. Aller antwoord was toestemmend. Ruim tachtig man staakten dus alvast mee, waaronder flink wat machinisten. Dat was meer dan voldoende om het station stil te leggen. Mocht het op andere stations ook zóó best gaan! De overwinning lachte me al tegen. Waarachtig, ik had er geen persoonlijk belang bij, maar 'n jaar cel had ik er voor over gehad om dien braven kerels de overwinning te bezorgen.
Lafbekken, verraders en onderkruipers hebben hun die ontwrongen. Doe daar eens wat tegen....
Er was nog lokomotief-personeel in de loodsen en er moesten nog 'n paar machinisten opgevangen worden die nu nog sliepen omdat ze morgen vroegdienst hadden en van geen staking afwisten.
Daarom gingen we in den nacht naar het emplacement, naar de machineloodsen. Eerst naar de kleine. Voorzichtig over de rails, goed uitkijken naar het ijzerdraad van de signalen, een klein poortje door, door de smidse en daar stonden we tusschen een zestal lokomotieven, die aan de hoede van een nachtstoker toevertrouwd waren, welke ze op stoom moest brengen. Een eigenaardig gezicht voor een boekenwurm als ik, die groote, zacht pruttelende reuzen, onder het