dat de gravin-moeder te zwak was om nog ooit voor gravin Julia op een broertje of zusje te kunnen hopen, toen behoefde inspektor Bergmann de laatste steeds zeldzamer op hare rijtoertjes te vergezellen. Toen kwamen er neven en halve neven en andere innemende, rijlustige jonge heeren van hunne kennis en allen begeerden gravin Julia hun geleide te geven, zoodat dikwijls zelfs de werkpaarden gezadeld moesten worden.
‘.... Mag ik zoo vrij zijn te vragen wie die jonge man daarginds tusschen de beetwortels is?’ kon soms een der ruiters, naar de zijde aan den weg ziende, vragen.
‘O, dat is Bergmann, inspektor Bergmann, een heel fatsoenlijk man,’ verzekerde gravin Julia.
‘Hm,.... wordt er voor zulk een uitgestrekt grondeigendom geen meer ervaren rentmeester vereischt?’ merkte Neef George aan, zich het monocle vaster in het oog zettend en bij zich zelf denkend, dat inspektor Bergmann er zoo weinig als een rentmeester uitzag.
‘O, stellig niet! Bergmann is zoo trouw, onveranderlijk trouw,’ viel gravin Julia in.
En meer vernamen de jonge gasten niet van den inspektor, want dezen was 't natuurlijk niet geoorloofd mede aan tafel te verschijnen.
‘.... en dan moeten wij de deuren met wat groen versieren en moeten er om de pijlers van het balkon guirlandes worden aangebracht. Doe 't zoo smaakvol mogelijk, want.... och, ik kan 't u, mijnheer Bergmann, vandaag wel zeggen, morgen verlooft gravin Julia zich met haar neef George,.... maar geen woord hierover voor morgen.’
‘Zooals mijnheer de graaf beveelt,’ zei inspektor Bergmann en boog diep.
‘Mijn hemel, is u ziek, mijnheer Bergmann?’ vroeg de huishoudster, die den rentmeester bij het groote huis ontmoette en hem uit haar bruine oogjes een teederen blik toewierp.
‘Hoe dat, juffrouw Grete?’
‘U ziet zoo bleek. Lieve deugd, men zou er werkelijk van schrikken,’ zei juffrouw Grete en haastte zich naar de keuken om te zorgen, dat haar gunsteling iets extra versterkends bij zijn middagmaal kreeg.
Eerepoorten en groene guirlandes aan het balkon, en verloving, en te harer tijd ook bruiloft, welke Bergmann zelfs mocht meemaken.
Een oude douairière ontmoette hem op de trappen, toen hij onberispelijk en statig in zijn nieuw gezelschapstoilet aankwam.
‘Een der huwelijksgetuigen zeker?’ vroeg de hoogeerwaarde weduwe met een minzaam lachje.
‘Och tante, 't is de rentmeester maar,’ lichtte een bruidsjuffrouw toe.
‘Dat is weer, moet ik zeggen, een van Neef Heinrich's malle philanthropische ideeën om zoo iemand op de bruiloft te vragen,’ mompelde Hare Genade.
En alles ging zijn ongestoorden, gebruikelijken gang, trouwerij en diner, toasten en toejuichingen en gedichten op de bruidsmeisjes, napretjes, huwelijksreis en thuiskomst van het jonge paar, dat zich in een vleugel van Härensborg ging inrichten. En later kwam er een zoontje, en, zooals zaaien en oogsten elkaar afwisselen, kwamen ook op haar tijd kostbare lijkkisten met zilveren wapens voor het oude grafelijke paar.
‘Gij blijft toch bij ons, mijn waarde inspektor?’ vroeg graaf George, toen Bergmann bij hem was om de lijst van inventaris mee te onderteekenen.
‘Ik weet niet.... ik heb van een oom een kleine bezitting geërfd, en....’
‘Neen, neen, mijnheer Bergmann, doe ons dàt niet aan,’ zei gravin Julia vriendelijk smeekend en klopte hem op den schouder.
De inspektor keek een oogenblik neer op het zachte, mooie gezichtje onder de rouwkap en zag naar de kleine blanke, een weinig rondgeworden hand, die op zijn schouder rustte. Zij regeerde hem daarmee nog even gemakkelijk als zij er vroeger Gabriëlle mee had bestuurd; hij boog en antwoordde:
‘Zooals Uwe Genade beveelt.’
Toen ging hij naar zijn eigen eenzame woning, waar de mooie tapijten verbleekt waren en waarin thans geen teedergezinde huishoudsters meer verlangende blikken wierpen, en, toen hij zich aan zijn tafel zette en zijn huishoudboek opsloeg, toen voelde inspektor Bergmann, dat hij geen week zou kunnen leven zonder haar te zien, die.... hm,.... Andreas uit Fällen twee dagen ziek. Erick uit de hut aan het meer het been gebroken en zeven weken weggebleven..... Foei, schaam je wat, oude oogen, zult ge nu mijn grootboek nat maken?’
De jonge graaf van Härensborg leidde een losbandig, verkwistend bestaan. Alles ging nog zoolang graaf George leefde, die er zich tegen verzette, maar toen deze op even