De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIn Dagen van Strijd door Agitator. I.'K heb daareven de laatste bladzijde geschreven van m'n rapport aan de Kommissie van OnderzoekGa naar voetnoot*) en nu ik dit nog eens overgelezen heb en me weer terugdenk in de omstandigheden, waaronder ik het eerste gedeelte er van schreef: op het tooneel van den strijd zelf, in korte momenten van verademing tusschen lange uren van spanning, - nu komt in mij de lust op om eens wat uitvoeriger een en ander op te teekenen van wat ik meemaakte en doorleefde in die dagen. En mij dunkt zoo dat dit misschien de lezeressen interesseeren zal, die de staking alleen maar waargenomen hebben van den buitenkant. Ik zag ze van den binnenkant, 'k zat er midden in, want ik was als vertrouwensman van het Komitee van Verweer belast met de leiding der staking te X. en omstreken. Ze heeft maar weinig dagen geduurd, die staking, maar 't waren dagen die méétellen in iemands leven, ongeloofelijk rijk aan indrukken, méér levenservaring, méér menschenkennis gevend dan jaren van gewoon sleur-leven. ‘Ik ben er vijf jaar ouder door geworden,’ zei me dezer dagen een mijner medestrijders en ik kan die uiting volkomen begrijpen. Ik wil er nu een en ander uit vertellen, zoo goed en zoo kwaad ik kan, want 'n letterkundige ben ik alles behalve en ik zie bijv. absoluut geen kans om, zooals een goede vriendin van me, enkele bladzijden te vullen met de ‘impressie’ van een gele chrysanth tegen een ik-weet-niet-meer-hoe-kleurig fond. Maar ook zonder ‘woordkunst’ verwacht ik belangstelling voor 'n paar schetsjes uit de stakingsdagen, want deze staking, deze opstand tegen de bourgeois-maatschappij, is een stuk geschiedenis, dat we gemaakt hebben.
* * * | |
De beslissing.'t Was in het gebouw van den Diamantbewerkersbond, in den nacht van Donderdag op Vrijdag, 2-3 April, om één uur precies, dat we besloten tot de staking. We, dat waren | |
[pagina 27]
| |
de hoofdbesturen der arbeidersvereenigingen, welke het Komitee van Verweer opgericht hadden. Een overijld besluit was het waarachtig niet: van 8 uur af hadden we al vergaderd. Om twaalf uur dacht ik nog: er komt niets van. En bij die gedachte kwam heel mijn gemoed in opstand. Te lang reeds had men geagiteerd, al maar door geagiteerd, maar wat beteekenen al die protesten in woord en geschrift, wanneer ze niet de voorbereiding zijn tot een daad? Gelukkig was ik niet de eenige die zoo dacht. In onze vakvereenigingen zit een frissche, revolutionaire geest; haar parool is niet: dulden tot het uiterste, maar aanpakken zoodra dat maar eenigszins kan. Aan oppositie tegen het idee: algemeene werkstaking, had het niet ontbroken, de man zelf die in dezen strijd het plan het eerst opgeworpen had, deed er later het leelijkst van.... maar dat zijn kwesties, die beter elders besproken worden. We stonden aan den vooravond van de behandeling der wetten in de Kamer: moesten we nu, zonder eenig daadwerkelijk verzet, onze hoofden steken in den muilkorf, dien de christelijke (o, hoe christelijke!) regeering voor ons gevlochten had? De veranderingen in het wetboek van strafrecht beteekenden: 1o. dat de organisatie der spoorwegarbeiders tot volslagen machteloosheid gedoemd zou worden; 2o. dat de strijd der overige organisaties oneindig belemmerd en verzwaard zou worden. Dat we aan de wetten ontkomen zouden, dachten we wel niet. Maar zonder strijd? Dàt nooit! zei Van Erkel en we zeiden 't hem na. Eérst dan toch nog maar eens een flinken knauw gegeven, en misschien als we eens héél diep dóórbijten konden.... Alle hoop was nog niet verloren. Jan Oudegeest was tegen dat ondernemen. Hij oordeelde zijn vereeniging niet sterk genoeg meer, de pit van 31 Januari zat er niet meer in. Hij bezwoer ons, de organisatie niet aan een nederlaag te wagen. Maar vier, vijf zijner medebestuursleden spraken in gansch tegenovergestelden zin en Wessels stond in voor het watertransport te Amsterdam. Er werd dus gestemd en het was àl maar: vóór! vóór! ‘Sociaal-demokratische arbeiders-partij!’ las de voorzitter af. Een oogenblik van spanning, diepe stilte. Vóór! stemde ook het partijbestuur. Dat gaf heel wat gemompel, men voelde dat ze niet anders kònden... Een oogenblik later: ‘Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond!’ Weer stilte, weer spanning. ‘Tegen!’ stemde Wins, na een korte konferentie met z'n medebestuurders. De diamantwerkers stemden konsekwent, naar hun beginsel. Maar even korrekt was hun onderwerping aan het meerderheidsbesluit. Toen Donderdag ook voor hen de staking afgekondigd werd, gingen ze met duizenden de straat op en zoolang de staking geduurd heeft, is hun bondsgebouw te onzer beschikking geweest. Zoo werd de teerling geworpen. De spoorweglui en de mannen van het watertransport zouden beginnen, zoo noodig zou later het Komitee de algemeene staking afkondigen. Het tijdstip zou aan het Komitee overgelaten worden, doch wij begrepen best dat het zou zijn: Zondagnacht ‘na afloop dienst.’ We gingen uiteen. Ieder van ons gevoelde den ernst van het besluit dat gevallen was. Het beteekende een wanhopigen strijd, opstand tegen de macht van staat en kapitaal, het beteekende misschien: menschenlevens, stellig: slachtoffers. Want die vallen er in iederen strijd... Ge laakt het wellicht, lezeres, dat wij besloten een onzekeren kamp te wagen, dat wij de broodwinning van velen, de vrijheid en misschien wel het leven van mede-arbeiders op het spel zetten? Hebt gij het óók gelaakt in De Wet, en De la Rey en anderen, dat zij streden tot het bitter einde? Het ging om éénzelfde, heerlijk bezit: de Vrijheid! Vrijheid voor de armen om door vereeniging te streven naar welvaart, vrijheid om tegenover de organisatie van het kapitaal, de organisatie van den arbeid krachtig te doen optreden. En overigens: geen onzer zou persoonlijk achterblijven in den strijd.
* * * | |
De vooravond van den strijd.Zaterdagsmorgens vond ik tusschen m'n korrespondentie een brief van het Komitee van Verweer inhoudende het dringend verzoek dien middag om 5 uur aanwezig te zijn in het gebouw van den A.N.D.B. Ik verwachtte dit verzoek, wist reeds waarom het ging: het Komitee riep alle propagandisten op om, ieder in een bepaald deel des lands, de leiding te gaan nemen. Wat was dat een eigenaardige vergadering, dien Zaterdagnamiddag! Daar waren, in één vertrek, zoo wat alle socialistische schrijvers en sprekers bijeen, plus nog een keurbende | |
[pagina 28]
| |
van vakorganisators. Daar was een garde der sociaal-demokraten: Gorter, Frank Van der Goes, Mendels, Wolring, Jan Van Zutphen, Hermans, - de Kamerleden natuurlijk niet, die waren in Den Haag op hun post voor de behandeling der wetten, wat dit keer ‘met muziek’ zou gaan, zooals Schaper eigenaardig zei. De anarchisten waren niet minder goed vertegenwoordigd: daar was Domela Nieuwenhuis, ‘de ongetemde leeuw’, daar waren Luitjes, Reens, Wink, Kolthek, Frederik Van Eeden. En nog vele bekende gezichten meer: Van Erkel van het N.A.S., Piet Hols van den Typografenbond, Tjeerd Westra van de Binnenschippers, A. Van den Berg van de Ned. Ver. van Spoor- en Tramwegpersoneel, Meijer en Wessels van de Bootwerkers, enz. enz. Nog nooit zag ik zooveel medestrijders bijeen. Wessels en Van den Berg gaven ons de noodige instructies. Aan ieder werd zijn standplaats aangewezen, de noodige adressen werden opgegeven, en eenige algemeene regelen vastgesteld. Mendels gaf nog een kursusje over den staat van beleg, waaruit ons klaar en duidelijk bleek, dat, mocht die afgekondigd worden voor de plaats, ons als station aangewezen, we maar het beste deden uit eigen beweging naar het politie-bureau te kuieren, dan hielden we de eer aan ons zelf... Nog wat handdrukken en we gingen. Met ruim dertig mannen zouden we het heele land bezetten. Neen, dat is niet juist, er waren ook vrouwen bij: Roosje Vos zou naar Apeldoorn, Henriëtte Hoogeveen naar den Bosch gaan en Henriëtte Roland Holst zou zich in Amsterdam niet onbetuigd laten. * * * (Wordt vervolgd). |
|