Brief van de Redactrice.
Parijs, 29 Juni '03.
Nu ik van ben, kan er deze week geen correspondentie van mijn hand in de Lelie verschijnen. Maar toch wil ik niet in gebreke blijven den lezers iets van mij te laten hooren. - 't Ligt natuurlijk allerminst in mijn bedoelen, een causerie over Parijs ten beste te geven. Wie onzer kent die stad niet! En bovendien houden alle groote Nederlandsche bladen hun lezers behoorlijk op de hoogte van 't Parijsche leven door ‘Correspondenties’ en ‘Brieven’ uit Parijs.
Och neen! Verwacht van mij niets anders dan een groet, een paar persoonlijke indrukken, uit de stad die mij lief is, zoo dikwijls ik er kom; lief om haar schat van aangrijpende herinneringen. Nooit voel ik het weemoedige, het aangrijpende, het tragische der vergankelijkheid dieper, dan wanneer ik staar, toevend in de hart-ader van het republikeinsche Frankrijk, op de zoo talrijke overblijfselen eener gevallen grootheid uit vervlogen tijden!
Daar is Versailles, waarheen ik nimmer vergeten zal een bedevaart te maken; een bedevaart naar het tooneel waar zij geleefd en geleden heeft, die mij, om haar beklagenswaardig lot, sympathiek is onder alle koninginnen: Marie Antoinette. Ben ik koningsgezind? - Als ik in Versailles sta, als ik denk aan 't geen die koningin heeft geleden van ‘het volk,’ aan de monsterachtige beleedigingen die zij moest verduren, aan het kind dat men haar ontnam om het te martelen, als ik denk aan haar Koninklijke houding onder dat alles, aan haar waardig sterven, dan, ja dan voel ik mij royaliste... En het schijnt mij toe, als ik in die dagen geleefd had, ik zou een woedenden afkeer hebben gevoeld van dat gepeupel, dat het paleis binnendrong om haarte vermoorden, haar, ‘l'Autrichienne’, de onschuldige, aan wie hun haat zich koelde. In gedachten zie ik haar staan voor dat hoekraam, in die kamer waar Lodewijk XV stierf, starend op het janhagel dat eischte haar dood, zie ik haar vluchten, op dien vreeselijken morgen toen ze haar slaapkamer binnendrongen, door het kleine zijdeurtje naar l'Oeil de Boeuf, om te bereiken het slaapvertrek van den Koning!
Arme Marie Antoinette, die boeten moest voor de zonden van een Lodewijk XV; die naar Frankrijk kwam, een onschuldig mooi kind, om er zoo jong nog te sterven onder de guillotine: een nog jonge maar reeds door het leed wit-geworden vrouw, wie men alle martelingen had laten doorlijden die voor een menschenkind uit te vinden zijn! O dat portret van haar, - ondergebracht in ‘l'Attique Chimay’ - van de Koningin, als gevangene, in weduwgewaad in de Temple! Wat is er overgebleven van de vorstelijke verschijning van Mad: Vigée - Le Brun's bekend schilderij; waarop de moeder reeds die zorgelijke uitdrukking heeft op het gelaat, om het kind aan haar schoot wiens dood ze zag komen!
En toch! En toch! Hoeveel gelukkiger ten slotte dit vroeggestorven kind dan zijn broertje, de latere Lodewijk XVIII!....
Ik heb nu eenmaal een bijzondere liefde voor de fransche geschiedenis; omdat er geen historie is die meer léért, dan die van het fransche volk. Lees haar niet uit officieele boeken en op school gebruikte gegevens. Lees haar, zooals zij is, uit al die ‘mémoires,’ van de zeventiende en de achttiende eeuw. Geen beter middel om menschenkennis op te doen, dan zulk meeleven met het verleden, dat zich toch steeds weer herhaalt in de toekomst.....
.... Daar zijn ze allen bijeen, op doek, in het museum-geworden Château van Versailles, allen die elkaar verdrongen hebben om een plaats te veroveren op het wereldtooneel;.... nu vredig bijeengebracht naast elkaar: Louis Philippe, Napoleon, Napoleon III, Lodewijk XVIII, Karel X..... En alleen hun stof rest nog van al hun grootheid, al hun lijden!....
En stof ook is al wat er thans nog rest van den eenvoudigen leerlooier-koopman, die, als president eener republiek, gevierd werd, zoo kort geleden nog maar, gelijk een vorst, aan 't hof van den Czaar!
Zoo dacht ik, toen ik wijlde bij den marmeren steen - waarop hij zelf in levensgrootte is uitgehouwen - van Felix Faure, op Père-Lachaise!