Het hofken der geestelycker liedekens(1577)–Anoniem Hofken der geestelycker liedekens, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina ccxij] [p. ccxij] Een gheestelyck Liedeken. Ick heb een hertelijck lief in dooghe Hij houdt hem soo verborghen Ick en sien hem niet dan int ghelooue Ick spreke hem allen morghen O heer o heer wanneer suldy mij thuys halen Mijn hert verlanckt na dy Wilt mij by v halen. Hij compt tot mij ick en sien hem niet Tis wonder om versinnen Hij spreckt tot mij ick en hoore hem niet Dan in den gheest van binnen O heere o heere wanneer. Sijn in spraeck es vol soeticheyt Diet proeuen die moghent weeten Sijn soete teghenwoordicheyt Doet allen druck vergheten O heere o heere wanneer. Sijn wesen es seer suyuerlijck Bouen dInghelen schoone Sijn macht es ombegrijpelijck Hooghe es sijnen troone O heere o heere wanneer. Hij is soo hooghe van maiesteyt Van princen ende van heeren Sijn rijck sal dueren inder eewicheyt Ten mach ons niet ontkeeren O heere o heere wanneer Men hoort daer also soeten gheclanck Veel schoonder dan herpen ende snaren [pagina ccxiij] [p. ccxiij] Men hoort daer niet dan Inghelen sanck Och die daer eens by ware O heere o heere wanneer. O heere mijn hert verlanckt na dy Hoe langhe es mij het ontberen Treckt mij tot v dat bidde ick dy Veruult toch mijn begheeren O heere o heere wanneer. Daer es een eewighe weerschap groot Al in een vrolijck wesen Men eedt daer niet dan hemels broot Dat es hem het eewich leuen O heere o heere wanneer suldy thuys halen Mijn herte verlanckt na dy Wilt mij by v halen. Amen. Vorige Volgende