Het hofken der geestelycker liedekens(1577)–Anoniem Hofken der geestelycker liedekens, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Als vrinden crackeel, tot mijnent gheheel] Een nieu Liedeken. Op den selfsten toon. Als vrinden crackeel, tot mijnent gheheel Mijnen noot sal ick v claghen Gheuallen ten deel, is mij een iuweel Eenen esel inden waghen Wie sou hem connen ghelijen Hebt ghijer geenen, ick hebber eenen Godt wilder v aff beurijen Sijn werck is geseten, te drincken, te eten, Op sijn meester niet te achten: Niet te sijn ghesmeten, en niet te weten Van wat doen, bij daghen bij nachten Wij sou &c. Als hij smorgens op moet, in mijns vaders goet Gaen wercken, soo wil hij slapen Laet tselfsten hij doet, als dlijf is ghenoet Altijt siet men hem geewen en gapen Wie sou &c. Drijf ick hem aent werck, cranck wert hij ontsterck Den medecijn moet ick gaen halen: Laet ick hem int perck gaen spelen, ic merck Hem in allen dinghen te dwalen. Wie sou &c. [pagina cc] [p. cc] Wat datmen hem leert, tot vuylheyt hij hem keert Ick schaem mij dwerck te vertellen Sijn vuylheyt verheert, dick sijn meester gheeert Wie en soude dat niet quellen Wie sou. &c. Alsmen met waerheyt, iet teghen hem seyt Terstont toont hij sijn cueren, Tot wraeck bereyt, maeckt hijt al verdreyt Hoe dick doet hij mij trueren Wie sou. &c. Ick en weet wat bestaen, dan touwaerts te gaen Wilt sijn quaet mij princen vergeuen: Heeft den uwen niet misdaen, wilt in tijts hem gay slaen Verdrietich ist soo te leuen: Wie sou hem soo connen ghelyen Hebt ghijer geenen, ick hebber eenen Tis quaet desels te ryen. Vorige Volgende