Het hofken der geestelycker liedekens(1577)–Anoniem Hofken der geestelycker liedekens, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Wie wilt hooren een nieu liet] Een nieu liedeken op de wyse. Een vrouken heb ick seer bemint. Wie wilt hooren een nieu liet Dat sal ick singhen met desen Van een groot mirakel dat is gheschiet Nae dat Christus was verresen Al tot Godts glorie en onse leer Willen wij dit werck aenmercken Godt sij lof prijs en eer [pagina cxij] [p. cxij] Nv en immermeer Van sijn hoochdadige wercken. Petrus en ses discipulen ontrent Sijn visschen gegaen bij nachten Heer Iesus en wasser niet present Daerom te vergheefs sij vrachten: Also als Godt het sijne niet daer toe en doet Laet visschen alle pastooren Bicht vaeders en predicanten goet Men doet geen boet Godt moet open doen die ooren. Smorghens vroech quam Iesus staen Opden oeuer, ons tot een leere En vraechden oft sij niet en hadden geuaen Sy antwoorden neen wij heere Hij sprack werpt het net ter rechter handt Werpt wt ghij en sult niet misschen Petrus worp wt, ende trock aent lant Sijn net daer hij in vandt Hondert en drijen vijftich groote visschen. Als Godt sijn benedictie stort Int herte der menschen coene Als dan sprinckt het Euangelie vort Als en spruijtken ionck en groene Als Godt wilt roepen tvercoren getal En in sijn dienaers preken Al sijnse verspreyt ouer al het swerels dal Niet een en sal Van haer mogen gebreken. Niet een onder soo grooten ghetal [pagina cxiij] [p. cxiij] En sal cleyn worden gheuonden Als Petrus ten oeuer trecken sal Sijn net al wt den gronden Sij sullen al sijn groot en perfeckt Als sij sullen comen te lande Diemen hier nv als cleyne versteckt Als dwaesen begeckt Met schimpen menigerhande. Doen Petrus vischten op een ander stont Betrouwende op Christus woorden Het schipken ginck by nae te gront Die visschen dat nette schoorden Die groote die beten de cleyne doot Dit en sachmen hier niet ghebeuren Hier en heeft Petrus geen sinckens noot Die visschen groot En doen het net niet scheuren Soo langhe als Christus opt twater leert Soo vancktmen visschen met hoopen Daer comender soo veel als ghij begheert Elck wilt hem laeten doopen Maer als sij in het net ghesloten sijn Beghinnense den stert te rueren Den grooten duncket te wesen pijn Gheuanghen te sijn Inder heyliger kercken mueren. Maer als den nacht sal sijn vergaen Den ioncsten dach opgheresen Sal Christus op den oeuer staen Met alle sijn wtgelesen [pagina cxiiij] [p. cxiiij] Dan en sal wten net springen cleyn oft groot Want sij sullen de zee versmaeden Sij en sullen niet vreesen noch sieckte noch doot Want themels broot Dat salse van weelden versaeden. Prince houdt v stille in sint Peeters net En wilt niet springhen noch tieren Al woordy byde quade ghepackt verplet Alleen wacht v van haer manieren Schaut quade visschers bouen allen quaet Dat ghij van haer niet en wort geuanghen Want crijghen sij v bruylofts ciraet V gheloof door boosen raet Soo coomdy int eewich verstranghen. Vorige Volgende