De historie vanden vier heemskinderen
(2005)–Anoniem Vier Heemskinderen, Vanden– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 274]
| |
[pagina 275]
| |
Dat XXVIII capittel. Hoe Reinouts soen den camp vacht tegen Galeram ende hem versloech inden crijte.1Reinout, die verhoert hadde hoet met sinen sone stont, ginc te 2Parijs ende woude daer bliven thent hi sach hoet met sinen soneGa naar voetnoot2 3inden camp vergaen soude. Reinout in Parijs comende, gemoete 4hem die coninc. Ende hi den coninc siende, gruete hem ende 5seyde: ‘Heer coninc, het is nu geleden veertich dagen dat ick was 6binnen Akers. Daer hadden de kerstenen groten noot, mer God 7danc, si hebben veel Turcken verslegen.’ Als de coninc dit hoerde, 8vraechde hi: ‘Wye waren die capeteynen vanden kersten?’ Rei-9nout seide: Het was Maeldegijs ende Reinout.’ Als die coninc dit 10hoerde, vraechde hi wair Maeldegijs was. Reinout seide: ‘Hi is 11doot ende geslegen,’ daer hem die coninck seer of verblijde. Ende 12voert vraechde de coninc of hi nyet en wist van Reinout. ‘Ya ic, 13heer coninc, dat ben ic selver ende stae hier als een arm pelgrim.’ 14Ende die coninc, dit horende, hiete hem wellecoem ende custe 15hem seer vriendelic an sinen mont. 16Ende dit vernam sinen sone Aymerijn ende ontfincken vriende-17lic ende was seer verblijt van sinen coemste. Aymerijn vertelde 18sinen vader hoe hi campen soude tegen Galerant, den verrader. 19Reinout seide: ‘Ic segge u, sone, en ontsiet u niet. Ist dat u sakenGa naar voetnoot19 20gerecht sijn, so en dordi niet sorgen. Ende hebdi onrecht, soe bid 21ic Gode dat ghi nyet en ontgaet, ghi en moeter om hangen, want 22nye en hadde ic verraders lief.’ 23Als den dach van den campe was, ghinc men die joncheren 24wapenen ende ten crijt leden. Doe seide coninc Karel tot Dunay 25van Bavier dat hi de joncheren beide eede, als daer toe behoirde.Ga naar voetnoot25 26Doe seide Dunay dat hijt gairne dede. Onder des quamen die 27heren ten crijte. Ende Galerant swoer eerst, om dat hi anseggerGa naar voetnoot27 | |
[pagina 276]
| |
28was, ende dair nae Aymerijn. Als beide hair eeden ghestaeft wa-Ga naar voetnoot2829ren, ginghen si in den crijte ende sprongen op haer orssen ende 30reden op malcander. Galerant stac Aymerijn doer sinen schilt 31ende Aymerijn stac Galerant op den kant vanden schilt so dat si 32beide vanden paerde vielen. Ende elc spranc met haesten op ende 33toech sijn swaert ende onder sloegen malcander menigen swaren 34slach. Het duerde van primetijt tot na middage. Ten lesten toechGa naar voetnoot34 35Aymerijn sijn swaert seer hoge ende sloech Galerant vier slagen 36after een eer dat Galerant hem een gaf. Nochtans en mochte hi 37Galerant niet doot slaen. Als dit Reynout sach, dat hijs niet ver-38winnen en mocht, sorchde hi voer Aymerijn ende seide in hemGa naar voetnoot38 39selven: ‘Ay Florenberge, du biste seer geargert. Mi dunc gi snijt ofGa naar voetnoot39aant. 40ghi een couter waert uut een ploech,’ ende mettien scoten hem de 41tranen uuten ogen. Ende als Aymerijn dat sach, wert hi verwarmt 42van bloede ende sijn moet wies hem seer. Al hadde die duvel voerGa naar voetnoot42 43hem gestaen, hi hadden verwonnen. Aymerijn verhieft swairt met 44beide sijn handen ende gaf Galerant so swaren slach dat hi hem 45thoeft cloefde totten tanden. Als coninc Karel dit sach, seide hi: 46‘Gebenedijt sidi, Aymerijn. Ic sal u begaven van steden ende slo-Ga naar voetnoot4647ten ende ic sal u houden in groter waerden.’Ga naar voetnoot47 48Als Reinout alle dine van sinen soen in goeden puncten sach 49ende dat hi vanden coninc gemint was, ginc hi op eenre nacht 50heymelic wech ende wan sijn broot met groten arbeyt een jaerGa naar voetnoot50 51lanc. |
|