Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren
(1919)–Anoniem Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren– Auteursrecht onbekend(61) Van zuster Griete Otten. († 1452)Dese guede zuster Griete was een enyge dochter oere oelders, ende het weren rijcke lude, ende hieromme hadden si sie alte noede overgegeven. Mer sij hadde alsoe groteGa naar voetnoot4) liefte ende mynneGa naar voetnoot5) tot desen leven ende sonderlinge totten zusteren van meister Gerijts huys, dat si overgafGa naar voetnoot6) vader ende moder ende allen rijckdoem deser werltGa naar voetnootb). Ende hoe puerlic dat si hierin onsen lieven Heren myende, dat bewijsde si in vervullinge der gueder wercke. Want doe sij ierst mitten zusteren quam ende voert al oer leven uut, gaf si oer alsoe geheelic tot onsen lieven Heren ende tot allen doechden, dat sij nyet en was dan als een spiegel, daer een yegelick die vlecken synre eygenre onvolcomenheit uut mercken [131c] mochte. Het was ene sonder- | |
[pagina 232]
| |
linge voetster der mynnen, ende ene wedermakesterGa naar voetnoota) der gebroekenre caritatenGa naar voetnoot1), soedat si altoes totten vrede plach te spreken achter eens anders rugge. Ende want si in deser doecht sonderlynge vordel dede, soe plegen die zusteren van oer te seggenGa naar voetnoot2), dat die Hilige Geest sete op oere tongen. Nummermeer en hoerde men van oer, dat si van eens anders gebreke calde, of dat sij eens anders bedrijf ten quaetsten toech. Mer alsoe als siselven oetmodich, schemel, vredich ende guedertieren was, soe en conde si niet quaedes van enen anderen gemercken, noch die dijnge alsoe trecken of vercallen, datter een ander in vermynret wert. Als si yement vernam of toesprac, die wat veroetmodicht was, of dien anders wat beyegent was, daer hi hem in te lijden of [131d] te sterven hadde, dien plach si seer doegentlike toe te spreken ende te troesten in synre bangicheit, ende dan plach si mede te seggen: ‘Lieve zuster, doet u baete! doet u baete!Ga naar voetnootb) Wolde u yement enen guldenen penninck geven, hoe blijdelike solde gi dien ontfangen; ende nu moegedi dusent werve meer verdienen, isset dat gi u nu oetmodelike ende lijdsomlike coent gelijden’. Sij was sonderlinge vlitich ende begeerich der zusteren doechden te mercken, opdat si wat vijnden mochte, waermede dat si oer ghebrekeGa naar voetnoot3) verhuden ende bedecken mochte, ende daer si sie mede mochte verhoegen ende voertsetten, als si yet hoerde of vernam, daer si in eens anders herteGa naar voetnoot*) mede vermynret mochten worden. Yae, een hoverdich ongestorven mensche en solde nouwe der eeren alsoe geerichGa naar voetnoot4) wesen, als dese hilige ziele vlij[132a]tich was overal die schentseleGa naar voetnoot5) uuten wege te vergaederen, daer hem een ander an stoeten mochte. Sij was seer liefgetael onder den zusteren, soedat alremalck mynne ende weerdicheit tot oer hadde. Want het was een devoet, ingekiert mensce tot Gode ende recht vredich, guedertieren ende oetmodich in oere wanderinge, soedat si was in der vergaderingeGa naar voetnoot6) alse balsom in den mondeGa naar voetnootc): niement lastich, niement moylick of swaer, daer sijt in enyger manyeren kieren conde. Mer alsoe voel alstGa naar voetnoot7) in oer was, soe pijnde sij mit allen menschen vrede te hoelden, ende bewees oer alsoe in allen dijngen, dat si nyement een zake | |
[pagina 233]
| |
der verstueringe en wasGa naar voetnoot1). Mit sonderlinger mynnen was si gekiert totter doechde des swijgens, soedat men oer selden een ver[132b]loeren woert hoerde spreken. Mer alsGa naar voetnoot2) si wat calde, soe calde si enter vander Hiliger Schrijft of wat die hiligen geleden hadden, of si sprac totten vrede; ende als si aldusdanyge oerzake der callynge niet en hadde, soe sweech si al stille. Want si bewaerde sorchvoldelike al oer wege, opdat si oer niet en ontgenge in oere tongenGa naar voetnoota). Onse vader, her Peter van AmsterdamGa naar voetnootb), gaf dat getuych van oer, dat si weer ene verborgene hilige, ende ene costeleGa naar voetnoot3) peerle weer in oeren clijckigenGa naar voetnoot4) vleische verhuydetGa naar voetnootc). Sij hadde voer oer officie, dat si die boecke verwaerde, ende in deser officiën was si soe doegentlick ende guederhande, dat si daer oec vordel in dede. Sij was sonderlinge vlijtich in der Hiliger Schrift, ende plach si oeck mit soe groter genuechten te oeffenen, dattet van buten scheen, recht of si daer niet van versadet en conde worden. [132c] Sij was seer oetmodich ende slecht in oerenGa naar voetnoot5) boecken ende clederen, ende al dat si hadde, dat was oetmodich ende verworpen ende der rechter doechde gelijc. Mer seer mynde si renlicheit, ende soewat onrenlick of onbequame was, dat was oer recht natuerlick contrari. Si hadde sonderlinge grote devocie totten hiligen, ende die plach si alle dageGa naar voetnoot6) mit oere gebede te eeren. Ende alset dan enyge merclikeGa naar voetnoot7) hiligen weren, soe was si alsoe vuerich ende begeerlick, dat si enen anderen ondertijdenGa naar voetnoot8) mit oere devociën verwecte. Ende alsoe condich was si der hiligen, recht of si mit sancte Pauwel in den | |
[pagina 234]
| |
derden hemel gerucket hadde geweestGa naar voetnoota), ende hadde si daer leeren kennen. Ende het en was nouwe een hilighe van gemyenen hiligen, si en wiste, wanneer dat oerGa naar voetnoot1) [132d] dach of oer feeste was. Ende hieromme soe wieGa naar voetnoot2) dat niet en wiste van alrehande hiligen, of welken tijt dat si quemen, die genck tot oer; want si wiste hem daer gemyenlick op te berichtenGa naar voetnoot3). Dese hilige ziele, die aldus verciert was mit allen doechden ende sonderlinge mitter doecht der mynnen, ende daeromme niet cleyne en was voer den ogen Gods - opdat si all oer doechden ende guede werke onsen lieven Heren ongequesset ende onbesmyttet op mochte offeren, want als HiselvenGa naar voetnoot4) tot sancte Pauwel segede, soe wort die doecht volmaecket in der crancheitGa naar voetnootb) - hierom hadde oer onse lieve Here, die waerachtige mynner der menschen, die altoes Syn alrelieften ende gemyndestenGa naar voetnoot5) vrende mit sonderlingen yuwielenGa naar voetnoot6) pleget te begaven, mit alsoedanyger suectenGa naar voetnoot7) begavet, [133a] dat een yegelick daervoer verveert was, want si hadde dicwile gebreck van sancte Cornelijs ongemackGa naar voetnootc). Ende nochtan als wi gesecht hebben, soe wasset alsoe gemynden zuster om oere hiliger ende godformyger wanderinge willen, dat siGa naar voetnoot8) een yegelick in sonderlinger reverenciën ende weerdicheiden hadde. Ende om deser suecten willen plach si allene an een cleyne taeffelken sitten eten, ende want si aldus allene sat, soe wart si, omdat die koeckenzusteren veel onleden hadden, wal ondertijden vergeten, soedat si niet en crech, dat oer wal noet geweest hadde. Mer daer plach si oer dan soe oetmodelike ende scheemelick in te lyden, datmen nummermeer en hoerde, dat si onlijdsomGa naar voetnoot9) wert of mormeryerde, of dat sijt argent vercalde. Mer si genc wal ondertijden schemelike [133b] voer die koekeneGa naar voetnootd) | |
[pagina 235]
| |
ende segede: ‘Lieve zuster, ic wart toe myddage vergeten, mer ic hadde al genoech; mer niet, dan gijt weten’.Ga naar voetnoot1) Ende dit en segede si niet verkiertelick noch ongeschicketGa naar voetnoot2), mer alsoe schemelick ende vermydelick, dat een ander overmids oere oetmodicheit geslagenGa naar voetnoot3) wart. Ende mit alsulker oetmodiger vermydelicheit plach si oeck te bidden, wes dat si behoefde van clederen of anders, recht of sijs nouwe nemen en dorste. Nochtan hadde si hier wal soeveel gebracht, dat si die zusteren guet te vueden hadden, van dat si hier gebracht hadde. Mer nochtan die oetmodige schemelheit, die si van begynne geoeffent hadde, die en gehengedes oer niet. |
|