Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren
(1919)–Anoniem Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren– Auteursrecht onbekend(58) Van zuster Nyese van Mekeren. († 1449)Dese guede zuster Nyese was sonderlinge bedienstich, als die zusteren oere te doene hadden. Het was een weeclick mensche van natueren, soedat si dat alreswaerste werck niet en vermochte. Als dan geviel, dat die zusteren browden of slachten of ander swaere werke deden, daer si niet starck genoech toe en was, soe plach si al heymelike hene te gaen ende maecte der zusteren bedden, die inder onlede weren, of si dede hem anderen dienst, die si myende, dat hem angenaeme solde wesen. Si plach dagelix bi den wullenstelle te wesen, ende plach daer te spoelen, ende als si dan oer pipenGa naar voetnootb) soe vol hadde, dat die zusteren daer gien ghebreck bi en hadden, die daer wrachten, soe genck si al hey[121a]melike indat reventer ende decte die taefle, ende maectetGa naar voetnoot5) daer alsoe te rechte als si conde, opdat die koekenzusteren, want sij anders veel onleden hadden, daer te myn solden vijnden te doene. Al dusdanige mynlike bediensticheit plach sij dicwile den zusteren te bewisen, dat si ondertijden niet en wisten, wie dattet hem gedaen hadde. Seer medelidende was si op diegene, die wat toeseggens inder natuerenGa naar voetnoot6) hadden, ende wat si dien te guedertierenheiden bewisen conde, dat dede si, ende bewees oer daer sonderlinge willich ende bereijtGa naar voetnoot7) toe. Ende wasset dat si yet hadde voer oerselven, dat si om oere weeclicheit willen mit oerleve voer oerselven gebrucken mochte, als si nochtan argent yement wiste, die des oec noetdruftich scheen te wesen, dien plach sijt heymelike toe te steken, ende haddes ondertijden [121b] selven gebreck. Yae, myt alsulker vrendeliker andrijngelicheit plach si ondertijden enen anderen te dwijngen, dat een ander niet wal weygeren en conde, | |
[pagina 214]
| |
hi en mostet nemen. Ende al was si aldusGa naar voetnoot1) rechte doegentlick tot enen anderen, nochtan en conde men oerselven soe weynich dienstes niet gedoen, si en bewees oer alsoe dancbaer ende vrendelick, alsofGa naar voetnoot2) si hem dat herte wal weder toegeneyget haddeGa naar voetnoot3). Ende hoe luttel dat des dienstes was, altoes duchtet oer te vele wesen. Ende daerentegenGa naar voetnoot4) en bewees si nummermeer enen anderen soeveel guedertierenheit, datmen mercken conde, dattet oer verdroet. Mer het scheen van buten, dat si yoeGa naar voetnoot5) soe bereyt was mynne te bewijsen, als een ander bereit is mynne te ontfangen. Recht doegentlick ende mynlick was si oers ommegaens, soedat nye[121c]ment verdriet van oer en hadde, want si en was nyements archGa naar voetnoot6) voer sijnen ogen, noch achter sijnen rugge, mer alremalck doegentlic ende guederhandeGa naar voetnoot7). Nummermeer en hoerde men, dat si mormeryerde of vergunnendeGa naar voetnoot8) was, al dede men enen anderen meer dan oer, soe daer si oec ondertijden gebreck bi scen te hebbenGa naar voetnoot9). Seer groet ende reverencelickGa naar voetnoot10) stonden oer oer oversten voer ende oec die zusteren, ende plach hem mit alsulker weerdicheit te dienen, alsoft grote hiligen hadden geweest. Sij en hadde giene officie of beveel, daer enych eer ofte vordel in scheen gelegente wesen. Mer si plach allene dat wij water te verwaeren, ende daer genck si alsoe mynlike mede hene, alsoft een groet dijnck hadde geweest. Nochtan wasset een oelde zuster, al van her Iohan Brinckerinck ons [121d] vaders tijden. Mer si was in desen huyse, alsoft een drevelGa naar voetnoot11) hadde geweest vanden enen totten anderen. Want nu was si enen dach inden werckhuys, nu dreyde sij een weynich aenGa naar voetnoot12), ende was oeck wal ondertijden een wijlken voer een ander zuster, die dan wat dede, dat bijwilen vordel scheen te wesen, ende dat si oec selven wal gedaen haddeGa naar voetnoot13), datmen nochtan nietGa naar voetnoot14) een woertken van mormeraciën of croeninge en hoerde, dat si soe ver- | |
[pagina 215]
| |
oetmodicht scheen te wesen voer enen anderen, die nochtan ondertijden jonger was dan sie. Mer hierin was si doegentlick ende guederhande, alsoft een kijndekijn geweest hadde, datmen kyeren ende wende mochte, als men wolde. Ende was altoes dancbaer, want si dat swaerste werck niet en vermochte, datmen sie alsoe tot enen noetbederfGa naar voetnoot1) hebben [122a] wolde. Ende wanttet aldus guedertiernen, vrendeliken mensche was, ende was van bijnnen mit barmherticheiden vervullet, soe quam si eens te bichte, ende bichtede, dat si die katte een weynich gestreyketGa naar voetnoot2) hadde uut mynliker guedertierenheit, die si tot allen biestekens hadde. Ende want oer bichter vry tot oer was, soe wolde hi sie wat veroetmodigen, ende hiete oer doen, dat sij solde crupen onder die richtebanckGa naar voetnoot3), daer die katte oer stede hadde te eten; ende daer solde si alsoe ene maeltijt sitten etenGa naar voetnoota). Ende si solde oer schottele setten bi der katten schottele, ende weert, dat die katte dan tot oer queme ende wolde mit oer uuter schottelen eten, soe en solde sijs oer niet verbieden. Dese guede zuster Nyese, die de waerachtige doechden in oeren herten geplantet ende gevestet hadde, vervulde dit oetmodige gebot alsoe [122b] eerweerdelike, alsoft oer onse lieve Here selven geboden hadde, sonder enyghe mormeracie of croeninge, die men van buten mercken mochte. Ende genck aldus oetmodelike ende croep onder die richtebanck, ende sat daer ene hele maeltijt, ende aat alsoe vander eerden. Ende nochtan en haddet hoer oer overste niet geboden, mer een gemeyne priesterGa naar voetnoot4) van her Floerens huys, die hier op die tijt bicht hoerde. Ende wanttet alsoe gueden, oetmodigen mensce was, ende niet en sochte lof noch gonste der menschen, soe plach sijt naemaels den jongen zusteren wal te vertellen in soedaniger manyeren, als dat si soe armen, sundigen mensche weer, die hem soe gebreckelike hadde, datmen si veroetmodichde, alsoft een kynt geweest hadde. |
|