Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren
(1919)–Anoniem Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren– Auteursrecht onbekend(47) Van zuster IohanGa naar voetnoota) van Dusseldorp.(† 1444)Dese guede zuster Iohan was [87d] van Uutricht geboeren, ende daer plegen oer olders wijn te tappen, soedat si al dertelikeGa naar voetnoot2) opgevoedet was; ende oec en was si niet veel werkes gewoene, soedat oer dat werck mitten iersten al merckelike suer wert. Ende oecGa naar voetnoot3) soe wasset een zaertGa naar voetnoot4) ende weeclic mensche, ende hieromme hadde si oer hier in vele dijngen al seer te lijden. Want alsoe suer plach oer dicwile dat keymen te werden, dat oer die knyën ende die arme plegen te swellenGa naar voetnootb). Het was een eersom wallatende persoen ende seer stichtich van zeden; ende daer was si recht schemel ende vermydelick bi, soedat nyement verdriet of ongenuechte van oer en hadde. Nummermeer en hoerde men van oer, dat si eens anders gebreke op dat ergeste vercalde, mer si plach seer in gewoenten te hebben altoes die dijnge [88a] te vergueden ende ten besten te spreken achter eens anders rugge. Seer goddienstelick plach si oer werck te doen mit luttel woerden; want tot goddienstigen swijgen was si al merckelike gekiert. Ende als dan yement wat calde, daer siGa naar voetnoot5) mede te wercke was, dat gien noot en scheen te wesen, dien plach si doegentlike te vermaenen ende segede: ‘Lieve zuster, laet ons nu om Gods willen swijgen, ende laet ons onsen lieven Heren ende Mariën Sijnre liever moder endeGa naar voetnoot6) onsen engel toespreken.’Ga naar voetnootc) Ende dit segede si dan | |
[pagina 161]
| |
recht mynlick ende schemelick; want al oer woerde ende manyeren, als voerscreven is, die weren scheemel ende vermydelick. Sij was seer vuerich ende goddienstich tot onsen lieven Heren, ende pijnde, soe waer dat si mochte, die tijt des gebedes waer te nemen. [88b] Want omdat si niet starc en was ende daeromme overal niet wal mede en mochteGa naar voetnoot1), soe pijnde si oer achterdeelGa naar voetnoot2) mit goddienstegenGa naar voetnoot3) ghebedde te vervullen. Sij was soe oetmodich van herten, dat si, doe si nochtan een oelt mensche geworden was, oer gebreke oetmodelike oere spreeckzuster plach te belijen, ende vragede raets, hoe dat si oer tegen oer gebreke setten solde, recht oft noch ene jonge zuster hadde geweest, die niet geweten en hadde, hoe dat si oer tegen den duvel ende syne bedriechnisse setten solde. Altoes, van dat si ierst gecomen was hent tot oeren dode, genck si alsoe schemelike hene, alsof si hier ierstGa naar voetnoot4) gecomen hadde geweest. Men en plach niet te hoeren dat si yement berichte in synre officie, of dat sij yet calde van reymente [88c] des huyses, dat van oeren berichteGa naar voetnoot5) niet en was. Recht natuerlike vermyde si onrenylickheitGa naar voetnoot6), ende al dat onbequaemeGa naar voetnoot7) was, dat was oer recht contrary. Mer nochtan alst geviel dat oer heemde of anders, dat si te besighen plach, niet soe bequaeme noch soe reynlick en was als oere natuerenGa naar voetnoot8) wal genuegetGa naar voetnoot9) hadde, soe plach si oer nochtan schemelike te lijden, soe datmen nummermeer en hoerde, dat si clagede of croende, dat die heemde niet wal gewasschen en weren, of dat si quellike ruecken; soedat die zusteren daer dick in gestichtet worden, ommedat si wisten, dattet oer soe rechte contraryGa naar voetnoot10) was. Hiernae was si vake al zieclick, want si hadde groet gebreck ander teeringhe, daer si oeck ten lesten an starf; want dit leven ende [88d] oer natuere en droegen niet overeen. Mer merckende datmen overmids weelde ende wallust des vleysches niet en comet totten | |
[pagina 162]
| |
rijcke der hemele, soe vercoes si bitter dijnghe voer zuete ende satte oerselven tegen oerselven, opdat si, den hemel gewelt doendeGa naar voetnoota), dien in synre tijt grijpen mochte. Ende want si aldus zieclic was, soe sat si dicwille ander taeflen ende en hadde niet dat si eten mochte, soedat si ondertijden sat ende en aatGa naar voetnoot1) niet danGa naar voetnoot2) droege broet, omdat daer niet en quam, daer si begeerte toe hadde. Want wat sonderlings yemende an die gemyene taefle te geven, dat genck alsoe rechte scharp toe, dat ons nu duncken solde, dattet die natuer niet dragen en solde moegen. Mer dese guede zuster, die gebreck con-[89a]de lijden ende nochtan overvloeyen, ende in allen was geleertGa naar voetnootb), plach oer hier alsoe oetmodelick ende schemelike in te bewijsen, dat men nummermeer en hoerde, dat sij daerover croende, datmen oer niet meer en was, of datmen enen anderen meer dede dan oer. Mer want siGa naar voetnoot3) altoes van den begynne, dat si ierst gecomen was ende voert al oer leven uut, altoes schemelick ende oetmodelike gewandert hadde, soe conde sijt soe veel de bed in oer oelder. |
|