Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren
(1919)–Anoniem Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren– Auteursrecht onbekend(29) Van zuster Gertrut Schueryncs. († 1429)Dese guede zuster GertrutGa naar voetnoot1) hadde dese gracie van Gode ontfangen, dat si niet veel woerde en hadde, soedat si oer werck mit stilheiden dede. Seer nouwe plach si oer te hueden, dat si mitten jongen zusteren of anders, daert oer hynderlick wesen mochte, enyge heymelike of sonderlinge callinge enGa naar voetnoot2) hadde. Het was een alten vuerigen ende goddienstigen herte, niet vele over oer twijntich jaeren, doe sij starf. Mer al was si jonck van jaeren, si was nochtan oelt ende rijpe van zeden. Want alsoe nouwe plach si oer te hueden voer alle gebreke, dat si, alsGa naar voetnoot3) men bijchten solde, ondertijden totten screyen toe bedrucket was, want si niet te bijchten en haddeGa naar voetnootb). Si [51d] was seer willich ende bederve op oer werck ende bedienstich den oelden zusteren, want soe waer dat sij mercte, dat si oere te doene hadden ende si hem helpen conde, soe was sij recht mynlick ende guederhande, soedat si van den zusteren daeromme gemynnet was. Ende als si dan aldus ene corte tijt mit groter vuericheit overgebrachtGa naar voetnoot4) hadde, soe viel si in teeringe, soedat si onlange daernae te bedde lach. Ende als sij vaste krencteGa naar voetnoot5) ende niet veer vander doot en was, soe quam ene jonge zuster tot oer ende sprac oer toe. Ende onder ander woerden bad si oer, dat si oer een guet punte seggen woldeGa naar voetnootc). Doe sprac si oer vrendelike toe ende leerden oer, dat si oer voer alle dijnge hueden solde, dat si oer niet en wennede vanden susteren. Mer soe waer die [52a] gemyeneGa naar voetnoot6) zusteren weren, daer solde si oer altoes pijnen bij te comen. Want anders solde oer herte altoes meer ende meer van hem getoegen worden, ende dat solde oer op die herdeGa naar voetnoot7) tot groter onmijnnen dienen, soedat si lichtelike een myshaegen ende een bitter herte tot hem hebben solde. Op denselven dach dat dese guede zuster Gertrut starf, gevyelt dat zuster Gerbrich VossesGa naar voetnootd), die doe die uutwendege dingeGa naar voetnoot8) plach | |
[pagina 102]
| |
te verwaeren, uut was gesant van des huyses wegen. Ende want oer wech bi dat cloester van Wijndsom hene viel, soe dachte si in oerselven, si wolde daer aengaen ende bidden den brueders, dat si voer ene zieke zuster wolden bidden, die te hant van hier schene te wanderen. Doe quam si bi enen brueder ende heyte brueder Henrick MandeGa naar voetnoota), ende was alten [52b] vuerigen, goddienstigen man. Desen bad si, dat hi onsen lieven Heren voer die zieke zuster wolde bidden, want si en vermoede niet, dat si sie levendich solde vijndenGa naar voetnoot1), als si te huys queme. Doe antwoerde hi oer guethertelikeGa naar voetnoot2) weder ende segede: ‘Biddet oer, dat si voer u bidde, want si is al inden ewigen leven. Ende dat suldi weten,’ sprac hi, ‘dat si niet langer dan drie uren inden vegevuer geweest en heeft.’ Ende zuster Gerbrich mercte den tijt, in welken hi segede, dat si gestorven was, ende ondervant dattet alsoe geschiet was, als hi oer gesecht haddeGa naar voetnootb). Och, of wi nu wisten, mit wat doechden ende gueden wercken dat si dese gracie van Gode vercreghen heeft, dat si aldus haestelike overgesat is in dat rijcke der cierheit, ende heeft aldus den penninck ter elfter uren gecregenGa naar voetnootc), daer een [52c] ander omme dragen moet die bordenGa naar voetnoot3) des dages ende der hettenGa naar voetnootd); opdat wij - wantGa naar voetnoot4) wi oer doechden niet nae en volgen - ons doch daerin veroetmodigen mochten, want het is wal te geloeven, dattet oer mennich breken, mennich sterven ende mennich uutgaen oersselves gecostet heeft, eer dat si hier toe gecomen is, want het was een recht bevellich ende bequaemeGa naar voetnoot5) persoen; ende doe si noch in der werlt was, enGa naar voetnoot6) hadde si gienen groten sin noch mynne onsen lieven Heren te dienen in enen begevenenGa naar voetnoot7) leven. Mer soe wat si hierin gedaen hadde, dat hadde si gedaen bi bedwanck oere oeldersGa naar voetnoote), die si daer mit schoe- | |
[pagina 103]
| |
nen woerdenGa naar voetnoot1) aen gesproken hadden. Mer naedien dat si mitten zusteren gecomen was, soe maecte si vander noet een doechde ende bewees oer alsoe van buten [52d] in al oeren zeden ende wanderinge, datmen in gienen dijngen gemercken en conde, dat oer dit leven contrary was. Hieromme dan - al sijn een deel oere doechden verborgen ende onbecant, soedat wij soe veel niet van oer scryven en moegen - nochtan isset wal te geloeven, dat si dat rijcke Gods allene mit waernemen niet vercregen en heeftGa naar voetnoota). |
|