Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren
(1919)–Anoniem Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren– Auteursrecht onbekend(27) Van zuster Mette ten Barchuys.(† 1429)Dese guede zuster Mette woende hier all seer vroe inden huyse, soedat si oeck mede een begijn ende een fondement van meister Gerijts huys is geweest; want si woende hier al bi her Iohan vanden Gronde ons vaders tijden, ende hadde hier oeck in voertijden ene wijltijts moder geweestGa naar voetnoote). Sij was seer trouwe ende vlitich in der vermaninge, als si wat sach doen, dat tegen onse guede gewoente was, ende pijndet oeck selven trouwelick mitten wercken te vervullen, dat si geerne van enen anderen gedaen hadde, ende daer si enen anderen in vermaendeGa naar voetnoot6). Seer willich ende bereit was si tot allen oetmodigen ende swaeren werke, wesGa naar voetnoot7) datmen van oer begeerde; ende plach oec, [47c] doet een aeloeltGa naar voetnoot8) mensce geworden was, ondertijden wal helpen te brouwen. Ende en dachte nietGa naar voetnoot9), dat si voer lange gearbeit hadde in waeken, in vasten ende in swaeren werke, ende dat mit sobere noetdruften alle dies, dat die natuere behoefde. | |
[pagina 94]
| |
Sij was trouwe in oere bevelingeGa naar voetnoot1) ende plach die dijnge die si onder handen hadde, seer trouwelick ende wal te verwaeren, want van natueren wasset een besorcht ende toesiende mensche. Ende alsoe trouwe ende neerenstich was si voer den ghemyenen orber, alsoft oerselven aengegaen hadde; denckende, alsoe veel als si der gemyenten diende, alsoe veel diende si den leden Cristi ende onsen lieven Heren selven, als Hi inden ewangeli spreket: ‘Soe wat gi enen van Mynen mynnesten doet, dat hebdi My gedaen’Ga naar voetnoota) [47d] Ende hieromme, als si wat tonrechteGa naar voetnoot2) sach liggen dat der gemyenten toebehoerde, dat plach si sorchvoldelick te vlyenGa naar voetnoot3) ende op sijn stede te brengen, daert een ander vijnden mochte, als hijs behoefde. Ende als si van enen anderen mercte, dat hi in desen dijngen versumende was, ende liet die dijnge die hi gebesiget hadde, hier ende daer liggen, als hi des genoech haddeGa naar voetnoot4), dat en conde si niet wal licmoedelikeGa naar voetnoot5) dragen, si en vermaendet. Seer neder ende oetmodich was si in oerselven, soedat oer altoes duchte, dattet niet en was, wat dat si dede. Ende daerentegen hadde si een groet voelen van enen anderen ende plach eens anders doechden seer hoege te verheffen. Ende hierom, als die jonge zusterkens, die cortsGa naar voetnoot6) gekomen weren, tot oer quamen, dan plach si hem veel guets te leeren, hoe [48a] dat si hem hebben solden. Ende dan plach si mede te seggen van oetmodicheiden: ‘En syet my niet an, want ick gaa u een quaetGa naar voetnoot7) exempel voer, dat u niet guet en solde wesen dat gijt naevolgeden. Mer mercket op die vuerichste zusteren, uut welkes exempel gi alsulken fondement moeget leggen, datGa naar voetnoot8) gijt daernae te bet moeget vaeren’Ga naar voetnootb). Ende dan plach si hem die goddienstichste zusteren te noemen, van welken si myende, dat si die meeste stichticheit mercken mochten. Want si hadde die gracie van onsen lieven Heren, dat si bevellich ende biweselick was van woerden. Ende daerom plegen die jonge zusteren dicwile tot oer te comen om wat guets van oer te hoeren. Ende hieromme wert si oeck ondertijden uutgesant, daer wat sonderlinges was [48b] te vercallen. Mer alsoe oetmodich ende cleynvoelende was si van oerselven, dat sij | |
[pagina 95]
| |
dat meer oere onvolcomenheit toescreef, als dat hem die ander zusteren veel bet conden beden ende inwendelike verenygenGa naar voetnoota) mit onsen lieven Heren, ende daeromme oeck ongelijck groter ende hoger verheven solden worden inden ewighen levenGa naar voetnootb). |
|