Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren
(1919)–Anoniem Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren– Auteursrecht onbekend(26) Van zuster Alijt Plagen. († 1428)Dese guede zuster AlijtGa naar voetnootb) hadde sonderlinge gracie inder Heiliger Scrift, ende daer gaf si seer oeren vlijt toe te lezen ende te studieren, opdat si inden somer, alst oer wal genck, vergaderen mochte, daer si inden wijnter der tribulaciën ende wederspoedicheit op teeren mochteGa naar voetnootc). Si hadde in be[46a]veel, dat si dat wullenGa naar voetnoot2) verwaerde. Ende dit oetmodige ende onreynlike werck dede siGa naar voetnoot3) goddienstelick, ende was trouwe in oere officiën. Hiernae als oer dese onlede verdragenGa naar voetnoot4) waert, soe pijnde si oer tot onsen lieven Heren te geven, ende mit groter vuericheit kierde si oer totter Heiliger Schrift, opdat, als sij van bijnnen angevochten worde, wapeneGa naar voetnootd) hadde, mit welken dat si oer weren mochte. Dese zuster was van natueren daertoe geneyget bij oerselven hene te gaen ende oer dijnxken bi oerselven te doen, soedat si niet gekiert en was totter gemyenten mit vrendeliker toesprekelicheit. Het was van natueren een verstandel mensche ende hadde veel sijnneGa naar voetnoot5), mer si volgede oeren verstande ende guetduncken alte veel, soedat si daer dicke omme [46b] veroetmodicht ende vernedert waert, ende was oeren oversten ende den zusteren daer dicwilGa naar voetnoot6) moyelick in. Mer want sijt inder natueren hadde, soe en conde si oer nyet alsoe gehelick daer van beteren, als si lichte geerne gedaen hadde. Ende hieromme hadde sij oer dicke te lijden. Mer onse lieve Here mochte lichte dit gebreck op oer verhengen te comen om oer veroetmodiginge of om een quader | |
[pagina 92]
| |
daermede te schuttenGa naar voetnoot1). Want die guede God, gelikerwijs als Hi guet ende die alrebeste is, soe kan Hi alle dijnck int guede ende in dat alrebeste kieren tot orber ende nutticheit Sijnre uutvercorenre. Als dese guede zuster gestorven wasGa naar voetnoota), een wijlken nae oere doot, soe apenbaerde si oer enen brueder van Wijndsom, ende heyt brueder Henrick MandeGa naar voetnootb). De[46c]sen segede si, dat si in seer groter pijnen weer, ende want si oer in oeren leven soe sonderlingeGa naar voetnoot2) gehad hadde ende alsoe gekiert hadde vander gemyenten, daer si oeren oversten endeGa naar voetnoot3) den zusteren dicke moyelick in geweest hadde, soe haddet onse lieve Here op oer verhenget, dat oerGa naar voetnoot4) dat gemyene gebet der heiliger karcken ende oec dat oer die zusteren nae deden, niet alsoe te staeden, noch te hulpen en quam in vercortinge oere pijnen, als anderen zielenGa naar voetnootc). Want si overmids oeren eygenen sijnne ende voernemen oer niet gekiert en hadde totter gemyenten, ende hadde oerselven bet geloeft dan enen anderen. Dit gebreck ende dese apenbaeringe hebbe wi daeromme geschreven, opdat wi hieruut weten ende mercken moegen, hoe seer schadelick dat dese [46d] sonderlincheit is dengenen, die inGa naar voetnoot5) cloesteren of in vergaederinge een gemyene leven heeft aengenomen te leyden; ende mede daeromme, opdat wi weten moegen, waervoer dat wi ons hueden sullen. Ende lichte onse lieve Here heeftet daerom verhenget, dat si dese dijnge seggen solde, opdat naemaels een ander te voerhoedigerGa naar voetnoot6) wesen solde, ende pijnen hem te meer sorchvoldelikerGa naar voetnoot7) tegen dit ghebreck te setten. Want als sancte Pauwel secht: ‘Al dat gescreven is, dat is geschreven tot onser verbeteringe.’Ga naar voetnootd) Hieromme, sijn wi guede bijën ende onsen geesteliken orber zueken, soe sulle wi hier pijnen honych uut te trecken ende gienGa naar voetnoot8) venijn. Ende dan en salt ons niet luttel vorderlick wesen in onsen geesteliken voertgangeGa naar voetnoote). | |
[pagina 93]
| |
Want als dieselve apostel secht: ‘Den gueden ende [47a] die Gode mijnnen, dien wercken alle dijnck mede int guede.’Ga naar voetnoota) Hieromme soe laet onse oge eenvoldich wesen, opdat al onse lichaem luchtich siGa naar voetnootb). Ende dan en sal nyement alsoe gebreclick of ongoddienstich wesen, wi en sullen daer wal veel gueder punten van mercken, daer wi grotelick onse baete in moegen doen. Want alle dijnck wercken ons enter int guede of int quade, naedien dat wijt van bijnnen treckenGa naar voetnoot1). Wee dan dengenen, dieGa naar voetnoot2) van eens anders ghebreke sijne wapene maket, mit welken dat hiGa naar voetnoot3) hem weren mach, als hi geschulden of veroetmodicht wort. Soe wie aldusdanich is ende hem mit aldusdanygen dijngen pleget te behelpenGa naar voetnoot4), die sal weten, dat hi noch vanden dijstel vigen, noch vanden doernen druve vergaderen en salGa naar voetnoot5)Ga naar voetnootc); dat is: hi en sal vander bittere wortelenGa naar voetnootd) sijns herten [47b] niet voertbrengen wijn der devociën, noch zueticheit godliker graciën. |
|