Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren
(1919)–Anoniem Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren– Auteursrecht onbekend(24) Hoe dat die zusteren verdreven worden. (1426)Ende want onse lieve Here Ihesus Cristus, als sancte Gregorius secht, den wech Sijnre uutvercorenre hier op eertrijcke betuyntGa naar voetnoot5) mit mennygerhande verdrietGa naar voetnoote) ende wederspoede deser werlt, opdat si overmids tijtliken gelucke ende walvaeren des lantschapps niet en vergeten inden wege, daer si toe tijdenGa naar voetnoot6) sullen - hieromme inden jaer ons Heren MCCCC ende XXVI verhengedet onse lieve Here, dat hier ene groete tribulacieGa naar voetnootf) opstont inden Stichte van Uutricht, als dat op Uutricht, op Amersfoert, ende voert opt Overstichte van Uutricht intterdict gelecht waertGa naar voetnootg). Ende die zusteren worden [32a] van noede gedwongen tegen horsomheit des pawes toe kercken te gaen, of si solden uuter stat moeten treckenGa naar voetnooth). Doe weren si wonderlike seer belastetGa naar voetnoot7), want enich van desen twienGa naar voetnoot8) was hem onverdrachlick an te gaen. Want wat wasset enen geesteliken staet ende guet geselschop over te geven, of te doen tegen dat gebod der heili- | |
[pagina 68]
| |
ger kerken? Hieromme dan, hopende dat si te bed heneduyckenGa naar voetnoota) solden, als men vermoede dat si bijnnen huys giene mysse en hadden, soe gengen uuter stat onse weerdige vader her Iohan Hoef ende her Goedert ten ToerneGa naar voetnootb), pater van her Floerens huysGa naar voetnootc). Ende als si dan aldus uutgetagen weren, soe leden hem die zusteren guedertierlick dicwile sonder mysse. Ende sonderlinge van Paesschen hent tot sancte Johans mysseGa naar voetnootd), [32b] soedat die zusteren op den Paesschedach, noch op Pinxsterdach, noch op ons Heren Hemelvaertsdach giene mysse en hoerden. Ende hier leden si hem guedetierlick in ende pijnden oer zielen in lijdsomheit te besittenGa naar voetnoote), ende nement altemaele vander hant Gods, die gien verdriet noch ongenuechte en latet comen op Sijn uutvercorne dan op oer alrebesteGa naar voetnoot1). Ende bijnnen deser tijt voerscreven quemen dicwile die schepenen ende raetslude tot hem ende legeden hem aenGa naar voetnoot2) mit mennigerhande smeykelikenGa naar voetnoot3) woerden. Ende laveden hem veel dijnge, die si hem doenGa naar voetnoot4) wolden, veel vordels, dat si hem bewisen wolden, weert dat si der stat gehorsom wolden wesen, ende doen als ander guede luyde, ende gaen te kerckenGa naar voetnootf). Sij loveden hem oeck, dat si doer die vijnger wolden [32c] sien ende gonnen hem, dat si huysinge an mosten copen ende ander dijnge, die hem noetdruftich werenGa naar voetnootg). Ende weert dat siGa naar voetnoot5) dese dijnge doen wolden ende wesen aldus der stat onderdaenich, soe wolden si noch hierenboven enen wielbisschopGa naar voetnooth) laten comen, ende daer solden si tegen bijchten, ende die solde si absol- | |
[pagina 69]
| |
vieren van al dien sunden, die si hieran deden. Dit ende desergelick segeden si hem veel. Mer die waerachtige dienreschen Cristi, die inder waerheit wanderden, dachten datmen meer schuldich is Gode gehorsom te wesen dan den menschenGa naar voetnoota). Hieromme als eenre moder kinder uuten buyke der heiliger kercken, ende als die van enen geeste geregiert ende gedreven worden, antwoerden si stantachtelikeGa naar voetnoot1) weder als uut enen monde ende segeden: ‘Omme [32d] gien tijtlick genot of vordel, dat ons beschien mach in deser tijt, en wille wi doen tegen dat gebod Gods ende onser zielen zaelicheit. Ende wi willen liever aengaen alle armoede ende onsoelde, dan dat wiGa naar voetnoot2) uwer begeerten genoech solden wesen’Ga naar voetnoot3). Doe dat die schepenen hoerden, dat si alsoe stantachtich ende eendrachtich van willen weren, worden si uutermaete toernich. Want si hadden gehoept dat si al oeren willen van hem vercregen solden hebben, nu si gien hoeft noch onderstant en hadden aen oeren oversten. Want doe si vernemen, dat her Goedert ende her Iohan Hoef, onse vaders, uuter stat getoegen weren, worden si blijde onder malcanderen ende segeden: ‘Nu wi der haenen quyt sijn, nu sulle wi mitten hennen wal raeken’Ga naar voetnoot4); mer hem gevyel al contrary. [33a] Want al en werent giene hanen van Gode gheschapen, het weren nochtan hanen overmids geesteliker starcheit. Ende want si sie dan mit gienre smeykinge noch beloften tot oeren wille getrecken en conden, soe legeden si hem aen mit scharpen, dreygenden woerden ende segeden: ‘Want gi onsen raetGa naar voetnoot5) noch begeerte niet volgen en willen, soe wille wi u in desen huyse bepaelenGa naar voetnoot6), soedat gi niet uuten huyse en sult moegen gaen, noch nyement en sal oeck tot u comen. Oeck en sal u nyement niet vercopen, noch nyement en sal u oeck wat te wircken of te doene brengen’Ga naar voetnootb). Doe si dit hoerden, weren si wonderlike druckich ende quelke te vreden. Want die uutwendige arbeit was hem noetdruftich, ommedat si oer lijflike noetdrufte daer [33b] van nemen mostenGa naar voetnoot7). Doe worven si ende coftenGa naar voetnoot8) vlas ende wolle, opdat si bijnnen huys wat te doeneGa naar voetnoot9) hadden. Ende want si oec bedrucket weren, want hem nyement niet vercopen en solde, soe was daer ene guede zuster ende heit Alijt ten | |
[pagina 70]
| |
VeeneGa naar voetnoota). Dese was den zusteren seer troestelic, ende maecte moder Beerten ende moder Elizebeth enen moetGa naar voetnoot1) ende segede: ‘Eerdat die zusteren verderven solden, ic wolde noch liever werlick habijt aentrecken ende gaen daermede te marcte, ende copen hem oer noetdrufte ende des sij behoefden’Ga naar voetnoot2). Ende dese dijnge geschieden inder vasten ommetrijnt PalmenGa naar voetnootb); ende desselven Paesschens en hadden die zusteren giene mysse noch Sacrament. Mer al mosten si hemGa naar voetnoot3) onthoelden van die ontfangenisse des heiligen Sacramentes, nochtan die guedertierne Here, daer si [33c] desen druck ende dit lijden omme leden, en liet si van bijnnen niet ongetroest noch onbegavet in oeren gebede. Want si weren biwilen van bijnnen alsoe begavet mitter graciën Gods ende overgestort mit tranenGa naar voetnootc), dat sijs bi hemselven niet behemmelenGa naar voetnoot4) en conden, mer si mosten ergent allene gaen, hent dat onse Here datGa naar voetnoot5) vuer weder gelesscetGa naar voetnoot6) hadde, dat van Hem ontsteken was. Hiernae, op sancte Vitus ende ModestesaventGa naar voetnootd), quemen hier twie schepenen, die gesant weren uuten raede, die den zusteren seggen solden, dat si een van twien solden kiesen: enter si solden te karcken gaen ende wesen der stat gehorsom ende onderdanich, of si solden daer allegaederGa naar voetnoot7) uutgaen, als si gengen ende stonden. Ende opdat siGa naar voetnoot8) yement te bedt [33d] tot oeren willen trecken mochten, soe belaveden si, soe wie dat hier wolde blijven ende doen nae oeren raedeGa naar voetnoot9), die solde alder zuster guet beholden, ende soe wesGa naar voetnoot10) dat hier weer, dat solde tot oeren bestenGa naar voetnoot11) wesen. ‘Hierop moegedi u beraet nemen’Ga naar voetnoot12), spreken si, ‘hente margen, want soe wil die raet hier weder comen, opdat gi dan weten moeget wat gi hem antwoerden sult.’ Doe hem dese dijnghe aldus gesecht weren, worden si wonderlike seer bedrucket, alst gien wonder en was. Want si weren alse schape sonder hierdeGa naar voetnoote) int myddel der wolve, ende weren allene gewapent mit eenre gueder consciënciën. Want si en hadden gienen troest van | |
[pagina 71]
| |
buten vanden menscen, mer allene mochten si oeren troest ende vermakingeGa naar voetnoot1) [34a] zueken in onsen lieven Heren, die altoes enen bedructen herten alrenaest ende alre ynnerste isGa naar voetnoota), als Hi doer den prophete spreket: ‘Ick bijn mit hem in tribulaciën, Ic sal hem verloesen ende glorificieren’Ga naar voetnootb). Des anderen dages quemen die gemyene schepenenGa naar voetnoot2) mitter stat boedeGa naar voetnoot3). Ende als die zusteren dat vernemen, gengen si te samen int bedehuys, ende kierden hem mit alre herten tot onsen lieven Heren - want dat allene oer troest ende toeverlaet wasGa naar voetnoot4), ende die toern oereGa naar voetnoot5) starcheitGa naar voetnootc) - ende beden Hem, dat Hi oer hulper wolde wesen, want si niet en wisten, wat sentencie dat over hem gegeven solde worden. Ende als hem die zusteren aldus tot Gode kierden, soe gengen die schepenen herwert ende derwert doer die weerGa naar voetnoot6), ende besaegent alrewegen; want tot allen hoeken moste men hem die doeren ontdoen, dat si gaen [34b] mochten waer dat si wolden. Ende cort daer te voeren was onse koehuys getymmert van enen man, ende heyte Hermen van Delden, daerGa naar voetnoot7) hiervoerGa naar voetnoot8) van gescreven is in zuster Stijnen van Kalkers doechdenGa naar voetnootd). Dese guede Hermen hadde hier twie dochterenGa naar voetnoote), ende, want hi rijcke was ende oec den zusteren gonstich, soe hadde hi dat huys latenGa naar voetnoot9) tymmeren op synen schermGa naar voetnoot10) - mer die gront hoerde den zusteren toe - ende oeck hadde hi daer den zusteren enen gueden vullestGa naar voetnoot11) toe gegeven. Ende als dit huys aldus getymmert was, soe en mochtens die zusteren apenbaerlickGa naar voetnoot12) niet gebruken, want die schepenen en woldens hem niet gonnenGa naar voetnootf). Ende als dan die schepenen aldus overal gengen ende besegent, soe quemen si oeck int werckhuys, ende daer vonden si een deel van den jonxsten zusteren op [34c] den stelleGa naar voetnoot13) sitten wierken. Ende si sagen daer oec een cleyneGa naar voetnoot14) altaer mit hiligen, daer hem die zusteren tegen plegen te beden, als si toe wercke gengen. Ende als | |
[pagina 72]
| |
si dan desen zusteren toegesproken hadden, soe vrageden si hem, of si op dat altaer oeck mysse plegen te doen. Sie antwoerden: ‘neen’. Doe was daer een vanden schepenen, die segede hem, dat si oec int bedehuys solden gaen. ‘Want’, sprack hi, ‘soe wat den anderen overgaetGa naar voetnoot1), dat sal u mede overgaen.’ Doe was daer ene vanden zusteren, wi meynen dattet zuster Altijt CremersGa naar voetnoota) was, dese sprac onverveert totten schepenen ende segede: ‘Wat sulle wi inden bedehuys doen, myendi dat gi ons daertoe brengen sult, dat wi te kercken sullen gaen; daer en dorveGa naar voetnoot2) gi niet op hoepen.’ DoeGa naar voetnoot3) worden si al wat [34d] stuerichGa naar voetnoot4), ende segeden tot malcanderen: ‘Hoerdi wal hoe verkiertGa naar voetnoot5) dat dese jonge duvels sin, wat sullen dan die oeldenGa naar voetnoot6) wesen.’ Ende alsoft schapekens geweest hadden, soe leyden si desen zusteren voer hem in. Ende als sie dan totten zusteren ingegaen waeren, soe legeden si hem noch mit mennigerhande reeden aen, nu mit smeyken, nu mit dreygen. Ende soe wat si bedencken conden, daer si oeren wille mede bugen mochten, dat legeden si hem voer, opdat si oeren wille van hem crygen mochten. Si segeden oeck mede: ‘Isset dat gi ons nu hoert ende doet nae onsen raede, soe wille wi aldus doen,’ ende spreyden oer vijnger voer oerGa naar voetnoot7) ogenGa naar voetnootb), ende spraken: ‘Wi willen u gonnen, dat gi dat nye huys dat gi daer achter getymmert hebbet, behoelden sult, ende gebruc[35a]ken dat tot uwen besten.’ Ten lesten vrageden si hem ende segeden: ‘Hoe hebdi u beraeden op die dijnge, die wi u gisteren ontboedenGa naar voetnoot8), want die raet wil daer nu ene antwoerde van weten.’ Doe antwoerden die waerachtige dissipele Ihesu, die dat fondement van oeren geesteliken tymmer niet op dat sant gesat en haddenGa naar voetnootc), wantGa naar voetnoot9) het solde lichte anders van desen storme nedergevallen hebben, ende segeden eendrachtelick uut enen monde: ‘Wi willen liever alle gebreck ende tribulacie aengaen om Gods willen, dan dat wi doen solden tegen onse consciëncie. Hieromme moegediGa naar voetnoot10) mit ons doen wat gi willen, want wi en willen niet toe kercken gaen, noch u meer gehorsom wesen dan GodeGa naar voetnootd), want wi en ontsien gien ongemackGa naar voetnoot11) | |
[pagina 73]
| |
om Sinen willen [35b] te lijden.’ Recht of si seggen wolden: ‘Al wort onse uutwendge mensche nu gedrucket, nochtan betruwe wi dat onse inwendige mensche van dagen te dagen vernyet sal wordenGa naar voetnoota), soedat wi alle dinge vermoegen sullen in Dengenen, die ons stercketGa naar voetnootb). Wi weten oeck dat Hi waerachtich isGa naar voetnoot1), die gesproken heeft: Sueket ten iersten dat rijck der hemelen ende sijne gerechticheit; ende al dat u noetdruftich is, sal u toegeworpen worden.’Ga naar voetnootc) Doe die schepene dese antwoerde hoerden, ende dat si aldus stijf ende onverwijnlick bleven bi oeren opsette, ende nae gienen smeyken noch dreygen en schenen te vragen, worden si uutermaten tornich. Ende vermoedende dat licht wal yement van den zusteren wesen solde, die hier geerne blijven solde, weert dat sijtGa naar voetnoot2) seggen of uutspre[35c]ken dorsten, endeGa naar voetnoot3) hieromme soe wolden si datmen hem alder zusteren naeme bescreven solde geven. Ende als hem die gebracht weren, soe gengen si op dat sittenGa naar voetnoot4) sitten, ende riepen ene yegelike zuster tot hem, ende vrageden oer bisonderlingeGa naar voetnoot5), weer si der stat ghehorsom wolden wesen of niet. Ende als sijt dan aldoer ondersocht hadden ende nyement en vonden, dieGa naar voetnoot6) hem consentierde, soe worden si bovenmate verbolgen. Want ommedat dit huys onder die schepenen stontGa naar voetnoot7), soedat si daer wat machtes over schenen te hebben, ende hem nochtan die zusteren meer ongehorsom weren dan in die ander vergaderinge, soe wasset hem onverdrachlick te liden. Ende hieromme uut groter tornicheit spreken si ende segeden: ‘Want gi aldus rechte rebel ende wederspannich sijt ende gien reeden, noch be[35d]scheyt toelaten en wiltGa naar voetnoot8), soe gebiede wi u van der stat wegen, dat gi allegader uuterGa naar voetnoot9) stat sult trecken bi der sonnen.Ga naar voetnoot10) Ende gi en dorft daer oec giene hoepe toe hebben, dat gi hier ommer weder sullen comen noch dat uwe mit eygenheiden besitten. Ende hieromme soe wat eertvast ende negelvastGa naar voetnoot11) is, dat suldi hier laeten, mer soe wat gi anders bi der sonnen uutbrengen coent, dat moegedi medenemen.’ Ende hiermede scheiden si van hier. Ende als die zusteren dese dijngeGa naar voetnoot12) hoerden, soe weren si beide | |
[pagina 74]
| |
droevich ende blijde: droevich, want sij aldus veronrechtet worden ende sonder zaeke uuten oeren gestoeten, ende nouwe en wisten waer dat si bliven solden. Si weren oec blide, want die schepenen hadden hem hier te voeren gedruwetGa naar voetnoot1), dat si hem moder [36a] Beerten ende moder Lizebeth nemen wolden, opdat die zusteren gien hoevet noch onderstantGa naar voetnoot2) hebben en solden; waeromme dat die zusteren soe droevich weeren, datmen sie nouwe troesten en conde. Ende als die schepenen daer nu niet van en segeden, soe en duchtet hem gien last wesen, wat dat si hem anders geboeden. Hiernae soe bereide hem een yegelick totten arbeide. Ende die doe gesien hadde die vliticheit inden uutdragen, die mynlike eendrachticheit ende die eenheit der willen, die onder den gemyenen zusteren gevonden waert, hi solde vorwaerGa naar voetnoot3) gesecht hebben: ‘Dit is die gebuerteGa naar voetnoot4) dergeenre, die den Heren zueken, die daer zueken dat aensichte Gods, dien Iacop aenbede.’Ga naar voetnoota) Niement en waert daer traech noch versumende gevon[36b]den. Vanden mynnesten totten meesten waeren si alle willich ende bereit; ende een yegelick pijnde den anderen voer te comen inden uutdragen; yae veel meer dan oft hemselven angegaen hadde. Ende dat en was gien wonder, want Diegene, die ons, ende niet Hemselven, gesocht en heeft, was die regiereGa naar voetnoot5) oers herten. Daer was ene guede zuster mede ende heyte Mette HaverortsGa naar voetnootb); dese was alsoe sonderlinge vlitich in den arbeide des uutdragens, dat si op enen naemyddach een paer nyer schoen ontwieGa naar voetnoot6) liep. Ende als dit aldus gedaen was, soe gengen moder Beerte ende moder Lizebeth ende wonnenGa naar voetnoot7) kaeren ende wagene, daer si dat guet mede uut mochten vueren, dat si uutgevluchtetGa naar voetnoot8) ende uutgedragen hadden; want die tijt was seer cort, die hem gegeven was. Ende als [36c] si dan hier aldus over doende weren, soe genck dat geruchte overal; waerbi datGa naar voetnoot9) die luyde hier quemen, die hier oer kinder hadden, ende wolden siGa naar voetnoot10) niet mede laten trecken, want si meynden voerwaer, datGa naar voetnoot11) die zusteren arme, bijsterGa naar voetnoot12) menschen solden werden. Doe was hier een zuster ende heyte Barte LuykensGa naar voetnootc); dese leet temaele veel vervolginge van oeren oelders ende vrendenGa naar voetnoot13). Ende hieromme soe nam si een suster mit oer ende heyt | |
[pagina 75]
| |
Alijt PelsersGa naar voetnoota), ende gengen toesaemen al heymelick tot Sutphen. Ende als dat guet dan op die WelleGa naar voetnootb) gebracht was, ende men schepe gewonnen haddeGa naar voetnootc) omme enwech te vueren, soe vernement zuster Barten vrende, dat si aldus voer enwech ghevloen was, ende quemen daer mit groeten toerne [36d] mitter stat boede, ende lieten daer al dat guet beslaenGa naar voetnoot1), dat daer was. Ende aldus van noede dwongen mosten si zuster Barten weder laeten haelen; want si en wolden datGa naar voetnoot2) guet gienssijns ontsettenGa naar voetnoot3) laten, si en hadden zuster Barten weder. Ende hieromme mosten si die zusteren weder laten haelen ende leveren aldus van noede gedwongen dat schaep Cristi den wolven over. Mer nochtan mit wat vuericheitGa naar voetnoot4) ende volstandicheitGa naar voetnoot5) dat si drie jaer lanck in oers vaders huys volherde ende daernae weder totten zusteren quam, dat machmen op een ander stede hoeren, daer een deel van oeren doechden geschreven isGa naar voetnootd). Ende als dat guet dan aldus beslagen was, soe dats die zusteren in noch uutGa naar voetnoot6) en mochten vueren, soe weren si wonderlike seer bedrucketGa naar voetnoot7). Want [37a] si en mochten hier niet blyven, hetGa naar voetnoot8) en weer dat si doen wolden tegen gehorsomheit ende gaen te kercken. Ende si en mochten niet enwech trecken, want oer guet beslagen was, soedat si mit Susannen wal spreken mochten: ‘Bangicheit ende seericheit sin my an allen sijden.’Ga naar voetnoote) Doe was daer ene guede vrouwe, die mit barmherticheit ende medeliden beweget wert; ende hadde eenGa naar voetnoot9) huys staende tusschen die twie SantpoertenGa naar voetnootf). Ende dat liende si hem, opdat si oer dijnc daerin mochten leggen, hent dat si segen, waer dat si daer mede bleven. Ende in desen huyse lachet van sancte Vitus ende Modestesdach hent totter tijndusent Mertelers dageGa naar voetnootg). Ende dierwile mosten die zusteren daer nachtes ende dages bi wesen, ende waeren dat [37b] guet. Ende dan quemen dicwile die werlike | |
[pagina 76]
| |
gesellen als soldeners ende wachters ende ander vule boevenGa naar voetnoota) voer dat huys ende bespotten die zusteren ende heyten sie CulenberchGa naar voetnootb), ende geven hem anders veel spitigerGa naar voetnoot1) woerde, daer si sie mede moyenGa naar voetnoot2) ende drucken mochten. Sij segedenGa naar voetnoot3) oickGa naar voetnoot4), dat si ongeloevych weren, ende dat men si daeromme van rechte barnen soldeGa naar voetnootc). Mer want si den menscheliken dachGa naar voetnoot5) niet gesocht en hadden, soe wasset hem voer dat alremynneste, dat si van hem geordelt worden. HierenbijnnenGa naar voetnoot6) als her Iohan Hoef, onse vader, dese dijnge hoerde, soe was sijn ziele in bitterheiden; waeromme dat hi toe ArnhemGa naar voetnootd) toech anGa naar voetnoot7) enen man, die Gijsbert van MekerenGa naar voetnoot8) heyt, ende was des hertigen van Gelre sijn rentmeisterGa naar voetnoote). [37c] Dese Gijsbert voerscreven hadde hier twie dochteren, als zuster Hermen van Mekeren ende Ysentrut oer zuster, dat beide uutgelesene peerlen der doechden waeren, als oeck en ander wegenGa naar voetnoot9) van hem gescreven isGa naar voetnootf). Ende als hi hem dan sinen druck ende lidelicheitGa naar voetnoot10) geclaget hadden, soe waert dese guede man mit medeliden op hem beweget; ende oec mede omme die mynne van sijnen kinderen soe liende hi hem een huys, daer die zusteren wonen mochten, ende verwerf oeck, dat die hertich van GelreGa naar voetnootg) schreef an di stat van Deventer ende begeerde, dat si ons guedertieren wolden weren ende en doen ons gien overlast. Mer en weer des nietGa naar voetnoot11), dat siGa naar voetnoot12) ons dan gonnen solden, dat wij toe Arnhem mochten comen, want wi weren hem willecome. Ende [37d] mit | |
[pagina 77]
| |
desen breve sande hi oeck een schip. Ende alsGa naar voetnoot1) die schepenen desen breef ontfangen hadden, soe en segedenGa naar voetnoot2) si ons niet, mer si sanden dat schip al ydelGa naar voetnoot3) wederomme. Ende want die zusteren alle dijnck soe deger uutgedragen ende uutgevluchtet hadden, soedat si binae niet en hadden, des hem noet was, hieromme als sij wat eten solden, soe mosten ondertijden walGa naar voetnoot4) acht of tijn zusteren mit énen lepel eten, want si en hadden selven niet an te tastenGa naar voetnoot5), ende die naebersGa naar voetnoot6) en wolden hem niet lienen. Ende daerenboven, was daer yement die hem geerne wat guets gegont hadde, die en dorste dat int apenbaer niet becant wesenGa naar voetnoot7). Ende wanttet dan aldus vertagenGa naar voetnoot8) waert, soedat die zusteren in noch uut en mochten trec[38a]ken, soe weren daer sommege guede luyde, die rieden hem, dat si weder in solden vaeren, want si myenden, dattet die schepenen nergent omme gedaen en hadde, dat si hem dese dijnge geboeden hadden, dan dat si sie op dat uuterste wolden besuekenGa naar voetnoot9). Ende dit selve vermoeden die zusteren oeck. Ende hierommme soe lieten si dat guet weder ontsetten, ende wonnen doe weder wagene ende kaeren, ende vuerdent altesamen weder in. Ende wat bespottinge ende beschenpinge dat si doe leden, die wile dat si weder invueren, dat en solde men niet lichtelick geloven. Want, ‘siet’, spreken se, ‘dese ongelovyge duvels sin nu bekiert,’ ende: ‘Culenberch weest willecome, want gi hebbet ene guede reyse gehat.’ Dit ende deser gelike woerde sege[38b]den si veel, die niet al te bescryven en sin. Mer in allen desen gengen si bovenGa naar voetnoot10) om Dengenen, die si ierst gemynnet heeft. Ende ghelijck dat een aenbelt, yoe datmen daer meer opslaet, yoe dattet harder wort, desgelikes wasset oeck mit hem. Want yoe dat si meer vervolget, verdrucket ende veroetmodicht worden, yoe dat si vueriger weren ende stantachtiger bleven in oeren opsette; soedat die schepenen van hem segeden: ‘Dese duvels staen alsoe vaste op oer voernemen, dat si nyement van oenen begrijpGa naar voetnoot11) ofte sin gebrengen en can. Want waer hier yement, die onsen raet volgen wolde, dien blasen si soeveel ynt oer, dat hi yoe soe verkiertGa naar voetnoot12) wort als die ander; ende dit sin die jongen alsoe wal als die oelden.’ | |
[pagina 78]
| |
Des anderen dages quemen die schepenen ende segeden hem, [38c] al bespottende: ‘Susteren, dese achte dage hebdi in den stroe geslaepen, mer dese nacht hebbe gi wal gerustet. Mer nu gebiede wi u vander stat wegen, dat gi bi der sonnen uutvaert; want gi en sijt niet allene der stat van Deventer ongehorsom ende rebel, mer gi hebt oec enen vreemden heren op die stat gebracht, daer gi naeden rechte XL pont aen gebroken haddenGa naar voetnoot1); mer wi en willen uwes geldes nietGa naar voetnoota). Mer gi sult uuter stat trecken, ende soe wat ghi bi der sonnen coent uutgebrengen, dat moegedi medenemen.’ Ende dieGa naar voetnoot2) vreemde here, daer si van segeden, den die-zusteren op die stat gebracht hadden, was die hertich van Gelre, als voerscreven is. Ende als onse oversten dit ghebot ontfangen hadden, soe mosten si den schepenen dieGa naar voetnoot3) sloetele [38d] vander weer doen, soedat sijt doe voertaen mitten huyse mochten maken, hoedat si wolden. Doe wonnen die zusteren noch derde werve kaeren ende vuerGa naar voetnoot4), ende brachten daer alle dijnck mede op die Welle. Ende daer wonnen si doe scheppe ende vuerdent doe voert hent te Arnhem. Ende dierwile dat si dat guet doe anderwerve uutdroegen ende toe schepe brachten, geven hem die luyde alte veel smeelikerGa naar voetnoot5) woerde. ‘Och’, spreken sie, ‘die dat holt daertoe geven mochte, datmen u allegaeder verbrande, ghi Culenberchschen ende ongelovege duvels, die aldus verhardet sijt in uwen begripe, dat u nyement beweykenGa naar voetnoot6) of bevroedenGa naar voetnoot7) en kan. Of wi nu allegaeder ten duvel sullen vaeren, want wi u niet en volgen.’ Dit ende desergelike woerde weren men [39a] nichvoldichGa naar voetnoot8). Mer si swegen hier al stille toe, ende bewesen hem van buten, alsoft hem temaele niet aengegaen en hadde. Eenre zuster wert toegeseget: ‘Och, die u, duvel, in dat water mochte werpen ende verdrencken u!’Ga naar voetnootb) Doe antwoerde si eenvoldelike weder ende segede: ‘Here God, wolde gi dat doch doen. Ick sorge dat my nummermeerGa naar voetnoot9) soe | |
[pagina 79]
| |
veel guets geschien en sal, dat ic om Gods willen gedoedet werde.’ Ende al was dese moynisse groet ende binae onverdrachlick, nochtan en duchte hem, dattet niet en was bi die vervolginge ende oftreckingeGa naar voetnoot1), die sommyge zusteren van oeren oelders ende vrenden hadden, soedat hem al die armoede ende ellendicheit niet en duchte wesenGa naar voetnoot2), hadden si mit vredenGa naar voetnoot3) moegen medetrecken. Want nuGa naar voetnoot4) schulden [39b] si hier, ende nuGa naar voetnoot5) schulden si daer. Nu clummen si op dat hemmelteGa naar voetnoot6) van den oelden bedehuys, nu besloeten si hem op een ander heymelike stede, daer si hem verbergen mochten, soedat die oelders ende vrende hier omme liepen als briesschendeGa naar voetnoot7) lewenGa naar voetnoota) omme die schape Cristi te verslijnden, ende als si sie dan nyetGa naar voetnoot8) vijnden en conden, soe bewesen sij hem als bisinnegeGa naar voetnoot9) menschenGa naar voetnootb). Op een tijt seten die zusterenGa naar voetnoot10) ende eten, ende doe las een zuster te reventerGa naar voetnootc), die Gertrut CoemansGa naar voetnootd) heyt, ende deseselve zuster wolden oer vrende tegen oeren wille bi hem behoelden, mer si wederstondet mit alder macht, dat sij mochte. Ende als si dan aldus te reventer las ende en hoeden oer nergent voerGa naar voetnoot11); soe quemen oer vrende hier als onsinnege luyde, ende brachten ene voetheldeGa naar voetnoot12) mede ende enen smyt, opdat si sie [39c] in die voethelde spannen mochten; ende aldus mit groter onweerdecheitGa naar voetnoot13) toeghen si sie hene, alsoft een biest hadde geweest. Ende dese Ga naar voetnoot14) zuster bleef aldus bi oeren vrenden ende en quam nye weder tot enen geesteliken staete. Noch was een ander zuster ende heyte Barte Luykens. Dese leet oec temale groete overlastGa naar voetnoot15), als hiervoer wat geruert isGa naar voetnoote). Op een | |
[pagina 80]
| |
tijt quam oer zuster man ende wolde si oec mit gewelde henenemen. Ende als hij temaele doende ende uutwerpende van woerden wasGa naar voetnoot1), soe stont een ander man bi moder Beerten ende sommich anderen zusteren ende heyt Wilm Boegemaker, zuster Gertrut BoegemakersGa naar voetnoota) brueder. Ende want oere twier voelen contrari was, soe began hem Wilm voerscreven wat te straffenGa naar voetnoot2). Ende oere beider woerde wiesen soe lange, dat si oer messen [39d] begonden te trecken ende wolden malcanderen doot slaen, soedat die zusteren genoech te doene hadden, dat si sie scheyden conden. Dit ende desergelike dijnge weren alsoe mennichvoldich, dattet niet te seggen en is, soedattet inder waerheit scheen dat, hadde onse lieve Here oer myeninge ende fondement niet geweest, si en soldens niet hebben staende moegen hoeldenGa naar voetnootb). Mer si weren alsoe mit malcanderen verbonden inder mynnen Gods, dat si liever alle gebreck ende armoede mitten zusteren wolden aengaen, dan dat si bi oeren oelders solden blijvenGa naar voetnootc). Want si becanden dattet hem beter was mitten vreemden ten ewigen leven te vaerenGa naar voetnoot3), dan bi oeren oelders blijvendeGa naar voetnoot4) quelke te vaeren, als die apostel van Moyses betuychtGa naar voetnoot5), sprekende van hem dat, doe hi groeter, dat is oelder geworden [40a] was, versaekedeGa naar voetnoot6) hi hem Pharaoens dochter soene te wesen, meer verkiesende mitten volcke Gods gemoyt te worden, dan te hebben genuechte tijtliker sunden; groteGa naar voetnoot7) rijcdoeme reekenende die laster Cristi boven die schatte der egiptschen, dat is der werliker menschen in duysternisse der sunden wanderende, want hi ansach in die wedergevyngeGa naar voetnootd). Ende als si doe toe Arnhem quemen ende alle dijnc noch niet en hadden dat hem noetdruftich was, soe hadden si hem merclike veel te lijden. Want sij weren in vreemtheiden, soedat si mitten iersten | |
[pagina 81]
| |
niet teGa naar voetnoot1) doene noch te wierken en conden crigen. Ende doe si uut Deventer toegen, wasset die tijt vanden jaer, dat si in vollen wercke seten. Ende dat mosten si doe overdwersGa naar voetnoot2) opbreken, daer si seer [40b] groeten schaede bi hadden. Want die luyde, die hier wat te wierken hadden, die droegen oer webben toe huys, ende en wolden sie hem niet mededoenGa naar voetnoot3), want si myenden vastelick, het solden arme verbijsterdeGa naar voetnoot4) menschen worden. Oec soe hadden si groten schaede, omdat hem die uutreckynge in oerselvenGa naar voetnoot5) seer veel coste inden vaeren ende wedervaerenGa naar voetnoot6), soedattet seer verquystet wert, dat si van rieden geldeGa naar voetnoot7) hadden. Om dit ende desergelike punten mosten die zusteren seer swaeren arbeit doen, ende mosten vroe ende laete uut oeren butten treckenGa naar voetnoot8), daer si van leven solden. Ende noch hieren boeven om oer meere verdienst ende glorificieringe in toecomender tijt soe verhengedet onse lieve Here, dattet doe merclike duertijt wert, soedat die rogge seer veel goelt, ende dien [40c] mosten die zusteren al meestelick coepen. Want die schepenen, als voerscreven is, hadden dien zusteren, die hier blijven wolden ende wesen der stat gehorsom, al soedaene guet ende renten beloevet, dat si die gebrucken solden nae oeren wille, hoedaenichGa naar voetnoot9) onse zusteren achterlieten. Ende niet allene en beloeveden si dit dien zusteren, die si in desen huyse daermede tot oeren willen trecken mochten, mer alle dien vergaederingen bijnnen Deventer beloeveden si dese dijngeGa naar voetnoota). Ende hierom, al die zusteren die hier bijnnen Deventer bleven, die ene van bedwanck sijnre oelders, die ander vanGa naar voetnoot10) armoeden des geestes, hoedaen dat si weren, die satten si hier in. Ende droegen hem der zuster weer ende gueden op, dat si die gebrucken solden tot oeren [40d] besten. Ende gengen doe op onse erven ende gueden, ende dorschedenGa naar voetnoot11) daer. Ende soe wat den zusteren geboerdeGa naar voetnoot12), dat vuerden siGa naar voetnoot13) enwech. Ende opdat siGa naar voetnoot14) oeck te bed te eten hadden, soe gaf hem een van onsen provesoerenGa naar voetnootb) een sijde specks te vullesteGa naar voetnoot15). | |
[pagina 82]
| |
Mer si en hadden dese weer niet lange besetenGa naar voetnoot1), si en maectent alsoe, dat diegene die si hier gesat hadden, die worpen si selven weder uut. Want si plegen te werschopenGa naar voetnoot2) ende werlike luyde ten eten te noedenGa naar voetnoota). Ende die cappelaenen, die hier inden banne misse deden, dat weren oer paters, ende die quemen hier ondertijden tot hem. Si en achten giens werkes van butenGa naar voetnoot3), mer soe als si van bijnnen ydelGa naar voetnoot4) weren vander graciën Gods, soe en achten si giens dijnges van buten dan daer der sijnlicheit mede beholpenGa naar voetnoot5) was. Ende als on[41a]se lieve Here inden ewangeli spreket: ‘Alle rijcke, in hemselven gedeylt, sal verwoestet worden’,Ga naar voetnootb) alsoe wasset oeck hier. Want gelijck dat si weren van verscheydenenGa naar voetnoot6) steden, alsoe weren si oeck van verscheydenen zedenGa naar voetnootc), want als die ene aldus wolde, soe wolde die ander alsoe; ende soe wat den enen behaegede, dat en behaegede den anderen niet, ende maectent aldus tesaemen, dattet mate veel en dochteGa naar voetnoot7). Ten lesten worden die schepenen tornich ende lieten si biedenGa naar voetnoot8) op der schepene huys; ende als si sie hardelike geschulden hadden, soe worpen sie sie uut. Ende soe wie doe gien guet aenhoeltGa naar voetnoot9) en hadde an oelders ende an vrenden, daer genget al wat mysselikeGa naar voetnoot10) mede, soedat die meestendeel arme, bijster menschen worden. Ende want dit huys doe ledich stont, soedat hier nyement en woende, soeGa naar voetnoot11) [41b] maecten die soldeners vanden wierckhuyse enen peerdestal, ende int reventer brachten si dat guet, dat si geroeft hadden. Mer dat bedehuys was al vaste toegesloeten, ende dat verwaerde een schepene, ende heyte Iohan van OckenbroeckGa naar voetnootd), ende was namaechGa naar voetnoot12) onses eerweerdigen vaders meister Gerijt die Groete. O guede Ihesu, wat wisselGa naar voetnoot13) is dit! Si nemen een huys der bedinge, ende maectent ene speloncke der moerdenersGa naar voetnoote). Daer men Gode | |
[pagina 83]
| |
lovede overmids devote salmen ende anderen gebede, daervan maecten si enen peerdestal. Ende daer die ziele gespijset wert mitter heiliger lexsen, dat nemen si, ende maecten daerof een huys des roeves ende der comenschapGa naar voetnoot1). Och, hoe is dat alrebeste golt verduystert; hoe sin die stiene der sanctuariën gestroyt int hoeft van allen strae[41c]ten!Ga naar voetnoota) Si weren blijnt ende leyders der blijnden!Ga naar voetnootb) Hieromme dan uut desen dijngen, die voersecht sijn, is te mercken, watGa naar voetnoot2) weeldenGa naar voetnoot3) die diernen Cristi hadden, die aldus uut oeren guede ende eygendoem verdreven weren. Ende seten in vreemtheiden, screyende op die vloede van Babilonyën, hoerende aldusdanighe dijnge van oeren vaderlandeGa naar voetnootc). Voerwaer, het is te vermoedenGa naar voetnoot4), dat si dicwile versuchteden uut diepheit oers herten tot Gode om dese dijngeGa naar voetnootd). Ende al weren dese dijnge lidelickGa naar voetnoot5) ende vol oersaken der droefheit, het en was nochtan die meeste zaeke oers rouwen niet, want si hadde oer betruwen alsoe vaste gesat in onsen lieven Heren, dat si daer gienen twyvel an en hadden, Hi en solde si inden doechden staende hoelden, ende verlenen hem desgelikes [41d] oeck oer noetdrufte. Mer si weren rouwichGa naar voetnoot6) ende hadden medeliden op diegene, die in deser tribulaciën ofgengen van enen gueden leven ende vanden rechten doechden, soedat overmids hem dat cudde Gods vermynret scheen te worden. Mer die guede God, die alle dijnge can schicken ende ordynieren tot voertganck ende zalicheit Sijnre uutvercorenre, die hevet dit geschicket ende gevoeget tot orber ende zalicheit dergeenre, die Hi beholden wolde in toecomender tijt. Want gelikerwijsGa naar voetnoot7) als men leset vanden heiligen mertelers dat, yoe dat si meer vervolget ende verstroyt worden, yoe si meer menscen bekierden totten kerstengeloeve, ende yoe dat oere meer wert - desgelikes oeck in deser yaemerliker tijt, doe guede ende goddienstige menschen, die Gode ontsagen, niet en weren [42a] geachtet dan als schaepe, die der doot toebehoeren ende niet en doegen dan verslagen te worden. Doe worden veel cloesteren ende vergaederinge begonnenGa naar voetnoote). Ende niet | |
[pagina 84]
| |
allene uut desen huys, mer oeck uutGa naar voetnoot1) cloesteren ende vergaderinge, die inden Stichte van UutrichtGa naar voetnoot2) gelegen weren, die oeck om gehorsomheit der heiliger kercken verdreven weren. Ende als onse zusteren dan aldus toe Arnhem weren, soe woenden si mit Gijsberts van Mekeren, als voerscreven is, wellic Gijsbert doe uut der stat gevaeren was op een slot ende heyt OverhagenGa naar voetnoota). Mer want hi toe Arnhem schepene was, soe moste hi daer dicwile wesen, ende dan was hi daer mit veel knechtenGa naar voetnoot3) ende gesijndesGa naar voetnoot4) onder den zusteren. Want wie solde hem sijn eygenen huys verbieden! Ende als die zusteren dan [42b] oer eten reyden solden, soe was die koeken ondertijden soe vol knechte ende ander volckes, dat die zusteren die potte nouwe bij dat vuer setten en conden, want si gengen daer sitten warmen, alsoft in oersselves koekene geweest hadde. Ende soe waer dat die zusteren gengenGa naar voetnoot5) of quemen, overal gemoetenGa naar voetnoot6) hem ongelike persoenen. Ende al was dit perykeloes om veel oerzaken des vals, nochtan hadden hem die zusteren alsoe stichtelick ende behoet in al oere wanderinge, datmen nye en hoerde noch en vernam, dat daer yet onteemelikesGa naar voetnoot7) te handen waert getoegen. Yae om oere heiliger, eenvoldeger wanderinge willen soe plach si Gijsbert selven sijn engelkens te heyten. Ende mit alsulker weerdicheit plach hi sie te eeren, dat hi ondertijden groete luyde mit hem inbrachte, [42c] opdat si sine lieve kinder, die hem God gegeven hadde, solden sien. Het geviel op een tijt, dat moder Beerte uut eenrehande begaenheitGa naar voetnoot8) tot her Iohan Hoef, onsen vader, segede: ‘Ick en weet niet, wienGa naar voetnoot9) dat ic schier backen of brouwen bevelen sal om der ongeliker persoenen willen, die al den dach onder ons wanderen. Doe antwoerde hi weder uut enen vollen geesteGa naar voetnoot10) ende segede: ‘Beerte, dancket ende lovet onsen lieven Heren; want van soedanich gebreck, als daer gi voer sorgetGa naar voetnoot11), verneme ic myn hynders, dan doe wi toe Deventer bi onsselven weren.’ Hiernae doe die ban omtrijnt soven jaer gestaen hadde, soe gafet onse lieve Here, dattetGa naar voetnoot12) orlichGa naar voetnoot13) gesuent wert. Ende doe sande die | |
[pagina 85]
| |
pawes hier int lant enen legaetGa naar voetnoota) omme den ban of te doen. Ende [42d] doe wertet alsoe gemaket, dat een yegelick mit vreden weder totten sijnen solde comen, soe wie dat van gehorsomheit der heiliger kercken uutgetaegen weer. Ende aldus quemen die zusteren weder toe Deventer mit groeten arbeide ende tribulaciën inden jaer ons Heren MCCCCXXXIIGa naar voetnootb). Ende als si doe in die weer quamen, vonden si sie seer ongeschicket ende ongehaventGa naar voetnoot1), als men mercken mach uut dien dijngen, die hiervoer gescreven sijn. Ende doe si begonden weder te comen, datGa naar voetnoot2) gheschiede ommetrijnt Onser Vrouwen hemelvaertGa naar voetnootc). Ende doe leden si noch weder soe groetGa naar voetnoot3) verspreckGa naar voetnoot4) ende moynisse vanden luyden, als doe si van Deventer toegen. HiernaeGa naar voetnoot5) soe quemen die schepenen hier ende en wolden niet lijden, datGa naar voetnoot6) die zusteren hier blyven solden, die de zuster[43a]en toe Arnhem angenamen haddenGa naar voetnootd). Ende hieromme moste men sie int ierste en anderwegenGa naar voetnoot7) verbergen, want si seten ene wile tijts op den roggensalre ende sponnen. Ende daernae wert oereGa naar voetnoot8) twie, als zuster Wendele Kistemakers ende zuster Gertrut SmedesGa naar voetnoote), al heymelick toe BuyskenshuysGa naar voetnootf) gebracht. Ende zuster Arkenraet ende zuster HilleGa naar voetnoot9) van SonsbekeGa naar voetnootg) sanden sij toe Eymerick int zusterhuysGa naar voetnooth). Ende zuster Bartrut van Veesen ende zuster Mechtelt Raemelmans bleven toe Arnhem myt dien zusteren. Mer zuster Mechtelt quam nochtan cort daernae toe Deventer; want oer vrende | |
[pagina 86]
| |
haddent an die schepenen verwaertGa naar voetnoot1), dat si mitten zusteren blijven mochte. Ende zuster Fye van MekerenGa naar voetnoota), die Gijsberts van Mekeren [43b] brueder dochter was, quam oeck mittenGa naar voetnoot2) zusteren ende bleef mit hem, want dat hadde Gijsbert voerscreven alsoe an die stat verwaert. Dese soven zusteren voerscreven worden toe Arnhem angenoemen. Oeck en wolden hem die schepnen niet gonnen, dat si wiercken mosten, voer dattet ene wijltijts geleden was ende hem die moetGa naar voetnoot3) wat gesoncken was. Siet, aldus hadden die zusteren inden iersten alte veel wederspoedes, eerdat si alle dijnck weder te puntenGa naar voetnoot4) conden gecrigen. Hiernae des dages voer sancte AndriesaventGa naar voetnootb), soe quemenGa naar voetnoot5) oec weder in her Goedert ten Toerne, pater van her Floerens huysGa naar voetnoot6) ende her Iohan Hoef, oase vader, ende myenden, dat nu al dijnck guet geweest hadde, ende dat si nu mit vreden voertaen geleeft solden hebbenGa naar voetnootc). Mer des[43c]selven dages als die schepenen vernemen, dat si gecomen weren, sanden si der stat boeden tot her Floerens huys ende toe meister Gerijts huys. Ende die leyden onse vaders weder uuter stat, den enen uuter Brijnck poerten ende den anderen uuter Noerdenberger poerteGa naar voetnootd), alsoft mysdadige menschen hadden geweest. Ende cort daernae, als in datselve jaer, starf onse lieve eerweerdigeGa naar voetnoot7) vader, her Iohan Hoef; soedat hi nye weder bijnnen Deventer en quamGa naar voetnoote). WantGa naar voetnoot8) hi waert toe Sutphen zieck ander barnender hetteGa naar voetnoot9), ende daer toech onse moder Lizebeth ende zuster Griete te BaerleGa naar voetnootf) tot hem, ende die bleven doe bi hem, totdat hi starf. Mer dat hi aldus weder nut Deventer gestoeten waert, was dit die meeste zake: Want [43d] doe hi ierstwerve uuter stat toech, hapende dat die zusteren te bet hene duken solden, soe screven si tot hem enen breef ende begeerden te weten, of hem enyge zuster ofstorve, hoe si daermede doen solden. Doe screef hi hem weder, dat | |
[pagina 87]
| |
si sie nietGa naar voetnoot1) en solden graven op den karchof, mer si solden sie bi hem behoelden ende graven sie onder den moerbesenboem hent ter tijt toe, dattet God anders versage. Ende als si desen breef ontfangen hadden, soe genck moder Beerte ende lieten der moder vanGa naar voetnoot2) BrantshuysGa naar voetnoota) oeck lezen. Ende derwile dat si hierover doende weren, soe satter een zuster achter hem, daer si hem niet voer en hueden. Ende dit was een dergeenre, die vanden zusteren genck, ende was den menschen meer gehorsom dan GodeGa naar voetnootb). Ende als dese aldus [44a] sat ende hoerde, wat inden breve stont, soe screef sijt al heymelick in oer taefle ende brachtet anden kercheren, die inden banne mysse dede. Ende dieGa naar voetnoot3) kercheer segedet den schepenen voert. Waeromme dat si temaele tornich worden, ende quemen hier ende verwetent den zusteren, dat sijtGa naar voetnoot4) aldus heymelick hadden verwaertGa naar voetnoot5). Ende dit was ene groete zake, waeromme dat sijs niet hengenGa naar voetnoot6) en wolden, dat onse weerdige vader bi ons blijven solde. |
|