Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren
(1919)–Anoniem Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren– Auteursrecht onbekend
[pagina 60]
| |
stich ende ingekiert tot Gode, stichtich ende rijpe in oere wanderinge, soedat een mensche tot ynnicheitGa naar voetnoota) ende totten love Gods verwecket mochte worde, die oer zeden ende wanderinge sach. Al oer manyrenGa naar voetnoot1) ende bedrijfGa naar voetnoot2) van buten en scheen anders niet, dan of sij altoes wat guets in gehad hadden. Als si over die plaetse gengen of anders ergent, soe gengen si soe devotelick ende ingekiert mit geneygeden hoefde, alsof si uut oeren ynnigenGa naar voetnoot3) gebede ge[27b]comen hadden. Ende alsoe zedelick plegen si voer hem te sien, als hem yement te gemoete quam, dat si niet een oge op en sloegen, si en hadden daer zake toe gehadGa naar voetnoot4), of ten hadde noet geweest. Si weeren sympel ende eenvoldich in al oere wanderinge, niet berichtende noch toeseggendeGa naar voetnoot5) tot die ordynieringe oere oversten. Want soe wat die gheboeden of verboeden, dat was geboeden of verboeden, ende daer weren si ynne als kynder, die gienen willen en hebben; ende pijnden dat te vervullen sonderGa naar voetnoot6) wederseggen, recht oft anders niet wesen en solde, dan hoe dattet oer oversten hebben wolden. Ende in alsulker reverenciën ende weerdicheit hadden si oer overstenGa naar voetnoot7), die boven hem geset weeren, dat, hadden si in enygen dingen coenen gemercken, wat hem te wil[27c]len hadde geweestGa naar voetnoot8), si soldent mit alre vlijticheit vervullet hebben, als diegene, die nu niet hemselven en leefden, men Dengenen, die voer hem gestorven was. Tot dien dijngen, die hem niet bevolenGa naar voetnoot9) en weren, en segeden si niet veel, ten hadeGa naar voetnoot10) geweest dat hem yement gevraget hadde. Ende soe antwoerden si oetmodelike ende segeden oer guetduncken, ende satten hem dan voert te vreden, weer dat ment volgede of niet. Mer als yement wat dede, dat tegen onse guede gewoenten of tegen die rechte doechden was, dat vermaenden si trouwelick ende en lietens oeck niet onvermaent, al hoe cleyne dattet was, men nochtan altoesGa naar voetnoot11) alsoe alset die mynne eyschede. Want oer vermaninghe en was niet verheerendeGa naar voetnoot12) noch gebiedende als [27d]: ‘dit suldi doen’, of: ‘dat suldi doen’, mer meer scheemelike biddende als: ‘lieve zuster, | |
[pagina 61]
| |
mochte gi dit omme Gods willen doen’, of diergelijck. Ende dat was een gemeyneGa naar voetnoot1) woert onder hem, alsGa naar voetnoot2) die ene den anderen vermaende, of als hi wat van hem begeerde, dat si dan malcanderen ‘omme Gods willen’ beden. Seer geheelhertelikeGa naar voetnoot3) vermaenden si dieGa naar voetnoot4) ene den anderen, ende dat uut mynne der doechden endeGa naar voetnoot5) uut haete der gebreke, ende sonderlinge, die wat vrendelick tesamen weren. Want die plegen malcanderen alretrouwelix te vermaenen, yae in cleynen gebreken, daer ondertijden gien verlanck an en scheen te wesen, ende plegent oec ondertijden malcanderen te bidden. Si plegen mit malcanderen op te setten: dat si [28a] die guede gewoenten hoelden wolden, dat si hem voer achtersprake hueden wolden, dat si niet berichten en wolden, dat hem niet bevoelen en was ende dat si oer oversten in reverenciën ende in weerdicheit hebben wolden. Ende ander stichtige puntenGa naar voetnoot6) plegen si op te setten, ende voer te nemen, dat si sie hoelden wolden. Ende mercten si yement, die hem in enich van desen punten ontgenck, dien vermaenden si soeGa naar voetnoot7) trouwelick ende geheelhertelick, alsof si één ziele in Gode gehad hadden. Aldus rechte vlijtich ende neerenstich weren si voer dat huys Gods ende altoes besorcht, hoe dattet in doechden mochte wassen ende toenemen. Dit was oer studieren, hier plegen si die boeck omme te lesen, ende dat was oer onderlinge callinge, als si tesamen quemen: hoe [28b] si in den doechden mochten vorderen ende enen anderen mede herden, dat si desgelikes mede deden. Ende die de alrevuerigeste weren, die weren die alrevlijtichsten in desen punten. Si stonden seer nouwe op oersselves hoede, hoedat si in allen dingen oer baete mochten doenGa naar voetnoota). Ende sagen sie of hoerden si yet, dat niet soe stichtich of volcomen scheen te wesen, dat pijnden si te vergueden ende ten besten te treckenGa naar voetnoot8), waer dat si mochten. Ende hadden altoes een zuete guedertieren ende medelidende oge op enen anderen ende een scharp ende schallickGa naar voetnootb) oge op hemselven. Ende weren sorchvoldich all oer wege trouwelick te bewaerenGa naar voetnootc), opdat, als sij enen anderen leerden, selven niet weder pruestGa naar voetnoot9) en worden. | |
[pagina 62]
| |
Ende hieromme, want si enen anderen niet allene [28c] en vermaenden mit oeren woerden mer veel meer overmids oeren gueden exempel, soe was oer vermaninge ende berispinge van den anderen zusteren soe seer geachtet ende was hem oec alsoe ontsichlick, dat een yeghelick besorcht was, dat hi niet gevonden en worde yet doende, dat onsen gueden gewoenten ende den rechten doechden contrari was. Ende oerGa naar voetnoot1) oetmodige ende stichtige wanderinge was den anderen zusterenGa naar voetnoot2) alsoe ontsichlic, dat hem ondertijden duchte, dat si in die eerde solden syncken, als si hem ergent onversiens te gemoete quemen: soe worden si bevaerenGa naar voetnoot3). Ende nochtan soe was oer vermaeninge, als voerscreven is, schemel ende vermydelicGa naar voetnoot4); meer biddende dan gebiedende. Ende alsoe mynlick ende doegentlick als si [28d] enen anderen vermaenden, alsoe oetmodelick plegen sijt selven te nemen, als si van yement anders vermaent worden. Want si en dachten noch en mercten niet, dat si oelde zusteren weren, als recht of si hem daeromme niet veroetmodigen en droften noch bugen onder enen anderen, mer, soe si hem meer becanden oelden te wesen, soe si meer sorchvoldich ende neerenstich werenGa naar voetnoot5), dat si oer oelderdoem ende mennichvoldige jaeren vercieren mochten overmids oetmodigen ende schemelen zeden, ende opdatGa naar voetnoot6) die jongen ende onbesochteGa naar voetnoot7) herten - die altoes die dijnge alsoe niet treckenGa naar voetnoot8) noch ordelen en coenen, alst ondertijden inder waerheit is - overmids oereGa naar voetnoot9) vrijheit ende ontbondenheitGa naar voetnoot10) niet geschandelesiert noch geërgert en wordenGa naar voetnoot11). Si en sochten [29a] gien vordel inden name noch in geruchteGa naar voetnoot12), mer alleneGa naar voetnoot13) in gueden zeden. Noch si en mercten niet, wat een ander doen solde, mer wat hemselven toebehoerde, mercten si seer nouwe. Mer nochtan weren si altoes mynlike mede sorchvoldich voer enen anderen. Waer dat si mochten, daer schuweden si reymentGa naar voetnoot14) of bevelinge, ende gondent altoes liever enen anderen dan hemselven, al was hi | |
[pagina 63]
| |
nochtan jonger dan si. Ende waer dat si mochten, daer pijnden sijt weder te staen, alst hem geverget wert. Ende en hadde hem die gehorsomheit niet gedwongen, si en solden hem daer ondertijden niet in over hebben coenen gevenGa naar voetnoot1). Ende alsGa naar voetnoot2) si overmids gehorsomheit in enige onlede quemen, soe weren si besorcht ende toesiende, dat si hemselven alsoe niet uut en stortenGa naar voetnoot3) tot [29b] den uutwendegen dingen, dat si dat toekier tot Gode van bijnnen daermede vergeten. Yae, mit alsulker huede ende wackerheit pijnden si oeren inwendigen menschen te waeren, dat si daernae die uutwendige onlede sonder brekenGa naar voetnoot4) conden laten. Ya, alst gevyel dat hem die bevelinge of amten ofgenamen worden, soe weren si onsen lieven Heren ende oeren oversten alsoe dancbaer, ende toenden hem oeck alsoe mynlike blijde onder die zusteren, als recht ofGa naar voetnoot5) si hemselven gevonden hadden. Ende alsof si nu die tijt weder verhaelen wolden, die si inder onleden versumet hadden, soe pijnden si hem tot alre vuericheit ende goddiensticheit ende tot nederheit te geven. Alst wal scheen in eenre zuster ende heyt Gese BrantsGa naar voetnoota). Dese zuster hadde in een ander vergaederinge moder geweest, [29c] ende doe si weder tehuys quam, soe was si soe vuerich ende vroelick in onsen lieven Heren, dat si oer nesteken weder gecregen hadde, dat si die ander zusteren mede blijde maecte. Ende van oetmodicheit ende vuericheit wolde si ene jonge zuster weder werden, ende wolde doen als ene jonge zuster. Si weren neerenstich, hoe dat sij oer begeerlicheit mochten wederstaen ende oere quader toeneygelicheit mochten sterven, ende pijnden hem mit enen geheelen herten tot onsen lieven Heren ende tot ewigen ende godliken dijngen te kieren, daer die meestenGa naar voetnoot6) vruchten des geestes in gelegen sijn. WantGa naar voetnoot7) si weren soe devoet ende ingekiert tot Gode, dat si op giene uutwendige verheffinge of voertsettinge en achten; want dat en sochten si niet. Mer soe wat si gesocht ende ge[29d]myentGa naar voetnootb) hadden inden begijnne, ende daer si hier omme gecomen weren, dat toenden si overmids oere heiliger ende godformyger wanderinge. Alte weynich sachmen dat si boeke besichdenGa naar voetnoot8) inder tijt des gebedes; mer si oeffenden hem meestelick inwendichlike van bijnnen | |
[pagina 64]
| |
mit gueden gedachten, ende pijnden hem, dat si in oeren herten gebedekens mochten maeken, daer si onsen lieven Heren ende den heiligen mede toespreken mochten. Niet lichtelick en solde wijt uutspreken moegen, hoedat die heilige ziele laegen onder der myssen: alsoe devoetelick ende ingekiertGa naar voetnoot1) ende soe geheelick becummert mit onsen lieven Heren, ende overvloydenGa naar voetnoot2) van tranen, dat si ondertijden alsoe vervreemdet weren van allen uutwendigen dijngen, dat si niet [30a] en wisten, wat bi hem geschiedeGa naar voetnoota). Ende altoes plegen si hem meestelickGa naar voetnoot3) te oeffenen inden lijden ende passie ons lieven Heren. Ende niet allene onder der myssen, mer overall, waer dat si weren, plegen si oer werck ende onlede te schicken ende te verenigen mitter passiën ons lieven Heren. Ende alsoe seer geven si hem tot inwendigen oefnyngen ende gueden gedachten, dattet traecheit scheen te wesen, soe wien datmen veel sach gaen mit synen Pater Noster; alsof hi soe ledich van bijnnen weer ende anders niet guets yn en hadde, dan dat hi alsoe genge ende leze lawlikeGa naar voetnoot4) sijn Pater NosterGa naar voetnootb). Seer vlijtich was een yegelick op sijn werck, ende scheen alsoe bederve te wesen, alsoft hemselven angegaenGa naar voetnoot5) hadde, yae, datmen sie ondertijden ophoeldenGa naar voetnoot6) [30b] moste. Ende als si totten gemeynen wercke quemen, daer die gemyene zusteren arbeiden, soe pijnde hem een yegelick ende was vlijtich, dat hi die snoetste rietschapGa naar voetnoot7) mochte crigen ende een ander dat beste, als besseme of schuppen of | |
[pagina 65]
| |
wattet dan was, daer sij mede arbeiden. Als si inden bedehuys seten ende sponnen, als si dan een dijseneGa naar voetnoot1) solden haelen uur den gemeynen corve, soe loeken si oer ogen toe, als si die dijsen daer uutnemen, opdat si hem yoe niet zueclick en haddenGa naar voetnoot2). Siet, aldus rechte seer geven hem dese heilige zielen tot sterven ende tot afbrekinge der dijnge, daer si hem quelkeGa naar voetnoot3) toe geneyget voelden. Want soe waer dat si hemselven vonden, daer lieten si hem, ende rekendent groet gewijn te wesen, als hem yement oersaeke of materie [30c] gaf, daer si hem in breken of latenGa naar voetnoota) mochten. Mit groeter stilheit deden si oer werck, ende schuweden alsoe seer die oerzaken, daer callinge van comen mochte, dat si ondertijden liever opstonden ende haelden een dijnck dat hem gebrack, dan dat si gesecht hadden: ‘lieve zuster langetGa naar voetnoot4) my dat’, of diergelick. Ende ondertijden en wisten si oeck des avents niet, of si van al dien daghe een woert hadden gespraken, dat hem niet noetdruftich en scheen te wesen. Ende mit alsulker sorchvoldicheit bewaerden si oer swijgen op steden ende tijden, als men dat bewaeren soldeGa naar voetnootb), dat si niet een woerdken gespraken en hadden, ten hadde noet geweest, of die gehorsomheit en haddet geeyscet. Mer si plegen gemyenlick mit teikenen te wijsen, hoedat sijt myenden, ende [30d] en conde dat diegene niet verstaen, die hem wat ghevraget hadde, soe mochten siGa naar voetnoot5) wachten, hent dat die tijt des sprekens weder gecomen was. Onder lezen, als men die getijde las, dan enige onnoetdruftige callinge te maken, hoe cort dat si oeck was, dat solde alsoe vreemden ende ongewoenliken dijnck hebben geweest, hadde ment van yement gemercket, recht of men dat niet genoech hadde coenen corrieren.Ga naar voetnoot6) Want mit alsulker devociën ende andacht plegen si die salme te lezen, alsof si hem in elcken verse gebedet hadden. |
|