Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren
(1919)–Anoniem Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |
(12) Van zuster Hille Vriesen. († 1421)Dese guede zuster Hille was een alten gueden, vuerigen, stichtigen maget. Twientwintich jaer hadde si toe Doesburch, dat nu datGa naar voetnoot1) oelde conventGa naar voetnoota) heytet, moder geweest. Ende daer regierde si oerGa naar voetnoot2) seer doegentlick ende goddenstelick, soedat si bijnnen huys ende daer buten van geestelick ende werlick seer ge[11d]mynnet ende ontsienGa naar voetnoot3) was. Ende het gevyel dat si overmids gehorsomheitGa naar voetnoot4) weder te huys quam. Ende doe gaf si oer tot soe groeter oetmodicheit, alsof si nye niet verheven en hadde geweest. Nochtan was si alsoe gemynnet van oeren zusteren, ende hadden siGa naar voetnoot5) in alsulker weerdicheit, dat sijs niet liden en wolden, dat si enen schorteldoeckGa naar voetnoot6) moste dragen. Mer doe sij weder toe meister Gerijts huys quam, conde si oer daer wal toe veroetmodigen, dat si des heiligen dagesGa naar voetnoot7) enen smeerigen keymkedelGa naar voetnoot8) droech, ende sat oetmodelike mitten smeerigen kedel, ende at op die eerdeGa naar voetnootb). Si en waert niet verheven, noch oer en worden giene groete officiën weder bevaelen, mer oer waert heyten doenGa naar voetnoot9), dat si der zuster potkens die si te besigen plegen, schoene solde maken. Ende dit dede si seer goddienstelick sonder mormeracie of weder seggen, dat men [12a] van buten mercken conde. Mer lichte hadde siGa naar voetnoot10) dat fondement van oere geesteliker tymmeringeGa naar voetnootc) in oere yoeget op dat sant gesat, het solde lichte in deser veroetmodynge neder gevallen hebben, want si en waert niet allene veroetmodicht in dien dingen, die hier voer van oer gesecht sin, mer si moste al oer beste cleder die si mede gebracht hadde, overgevenGa naar voetnootd). | |
[pagina 30]
| |
Ende desgelikes waert oer oec oer tijdeboeckGa naar voetnoota) genoemen. Ende hier leet si oer al guedertierlick ende oetmodelick in, ende gaft over, soeals oer oversten van oer begeerden. Ende als si aldus overal veroetmodicht ende vernedert waert, ende in voertijden ander dinge gewoene was, soe vragede oer op een tijt een zuster, hoe dat si oer in deser vernederinge gelidenGa naar voetnoot1) conde. Doe antwoerde si weder ende segede: ‘DedeGa naar voetnoot2) my die passie ende dat lijden ons lieven Heren, ende dat [12b] ic daer mijn toevlocht toe make, ic en soldes nergent coenen gebrengen’Ga naar voetnoot3). Dese guede zuster, die aldus ghepruevet was, oftetGa naar voetnoot4) oec een waerachtich monickGa naar voetnootb) weer, hadde hier binae mitten alreniersten in den huyse gewoent, ende hadde oec mede dat ierste fondement der doechden helpen leggen; want si woende hier alsoe vroe, dat sijt alre ierst opbrachte, dat die zusteren soe sympelick ende eenvoldelick oer hoefdoeke achter ende voer mit éénre spelden steken, ende niet meer. |
|