Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren

(1) Van zuster Kunne Gunnekens. († 1398.)

Dese guede zuster Kunne [1a] woende hier bynae mitten alreniersten ende niet lange nae onsen eerweerdigen vader, meister Gerijt die Groete^d). Ende het geviel in dier tijt, dattet hier toe Deventer toemaele seer starf⁹⁾, soedat hier des dages ondertijden meer dan vijftich doeden waeren^e). Ende want dan zuster Kunne vue-

d) Geert Groote (1340-1384). Zie over hem inl. § 1-2 met de aldaar opgegeven literatuur en in ons hs. 9c, 12b, 41b, 59c.

9) dat er hier te D. plotseling eer groote sterfte kwam.

e) Verg. An. I, 34 en II, 367 (Overysselsche Chronycke): ‘1398 regeerde de pest binnen Deventer, Campen, ende Swolle, soodat er dagelijks wel dertig menschen storven’; en J.F.C. Hecker, Der schwarze Tod im 14. Jahrh. Berlin 1832; herdrukt met aanvullende aant. in. id., Die grossen Volkskrankheiten des M.A., ed. A. Hirsch. Berlin 1865.

[p. 8]

rich^a) ende goddienstich was, ende oer rijcke niet en was van deser werlt^b), soe begeerde si ontbonden te wesen ende te wesen mit Cristo^c); ende hieromme wanneer si dat hilige Sacramente hoerde gaen^d) inder stat, soe plach si begeerlick te seggen: ‘Lieve Here Ihesus, wanneer wildi tot mynen huys comen?’ Ende dit of deser gelijc plach si dick te seggen. Ende als si dan aldus ene wile begeerlike geroepen hadden¹⁾, soe begavede si onse lieve Here oeck mitter pestelenciën; ende [1b] doe quam Ihesus oeck tot oer, ende visitierde sie. Ende aldus soe starf si, ende voer mit Ihesus hene, soe si lange hadde begeert.

a) Vuerich(eit), term voor innige devotie; verg. vurich ende stichtich, D183, vuerich ende ynnich, Coll. A K G, N S3, p. 232, 234, 236. Peter van Amsterdam was op hooge feestdagen ‘alsoe vuerich, of hij gebrant had.’ (Biogr. A A U, 28, p. 258) Zie ook 3c, 86a en de aant. aldaar.

b) Joh. 18:36.

c) Phil. 1:23.

d) De priester, die de Hostie draagt, wordt voorafgegaan door den koster met een bel.

1) had; voor 3e pers. enkelv. si hadden (ook o.a. 22c, 50a enz.), si pijnden, 25b en dergelijke zie men Van Helten § 217.