Hans van Straten in 1962 over de blauwe tram die toen niet meer reed: ‘Die wagens worden op het ogenblik met benzine bespoten en in brand gestoken. Alle herinnering aan Hermans wordt uitgebrand!’
Hermans: ‘Zo zie je, dat het mij altijd tegen gezeten heeft.’
Uit: Ze zullen eikels zaaien op mijn graf (1995)
Foto interieur Blauwe Tram A512: R. van der Leest
Zij leefden toen van wat Emmy verdiende met haar Mensendieck en van zijn schrijverij voor bladen als Litterair Paspoort.
Wim reisde altijd met de tram. Zo ging hij met de blauwe tram door Voorschoten, door die smalle straat met het sigarenmagazijn en schuin daartegenover de drogisterij. Ook reisde hij met de tram naar Den Haag. Op een van die ritten moet zijn oog zijn gevallen op de naam Osewoudt, een centrale-verwarmingszaak, vlak bij station Hollands Spoor. Later, toen De donkere kamer was verschenen, zag ikzelf die naam eens. Als je met de tram naar Hollands Spoor ging, dan zag je aan de rechterkant een smal huis dat een eind naar achteren stond met op de gevellijst op eenhoog in heel grote letters: Osewoudt. Met dt. Ik dacht: verdraaid, daar heb je Osewoudt. Dat moet Wim ook gezien hebben.
Emmy kon voortreffelijk koken. Ik heb bij haar voor het eerst van mijn leven gevulde paprika's gegeten. Dat kende je hier nog niet in die jaren, maar Emmy wel, die kwam uit Suriname. Groene paprika's vulde ze dan met een verrukkelijk, heerlijk gekruid gehaktmengsel. Dat was zo lekker dat ik de rest van mijn leven verslaafd ben gebleven aan paprika's.
We hadden hier ook eens een feestje in avondtoilet, waarvoor ook Wim en Emmy waren uitgenodigd. Zíj kwam om een uur of negen, half-tien - zonder Wim want die zat nog in Amsterdam voor het een of ander. Pas om elf uur werd er gebeld en daar stond hij keurig en wel in rokkostuum. Hij had zich eerst thuis nog uitvoerig staan verkleden. Daar heb ik nog een foto van aan de bar. Dat had je in die tijd: dan sloeg je drank in en dan kon je daar een bar bij krijgen.’
margot bergsma bevestigt dat Emmy Hermans in de twee Voorburgse jaren een zeer vrolijke, opgewekte en praktisch ingestelde vrouw was (‘Zo iemand kon hij goed gebruiken’). Anders dan Willem Frederik Hermans in ‘Dood en weggeraakt’ in De laatste roker schrijft was het zijn vrouw en niet zijn moeder die de ‘tweehonderd katoenen zakjes’ op haar naaimachine naaide die hij meenam om stenen in te verzamelen op zijn onderzoekingen in Luxemburg. Maar Emmy kon nog meer.
‘Zij maakte ook overhemden voor Wim. Wat haar ogen zagen, dat deden die handen en dat bewonderde Wim. Emmy kon dingen op een totaal ander vlak dan Wim en daarom ging het zo goed tussen die twee. Daarom ook kon hij zo goed met mijn man overweg. Wiego las weinig maar kon zeer goed op de millimeter werken, dat sprak Wim enorm aan.
Ik vroeg Emmy wel eens wat ze van het werk van haar man vond. “Nou ja, áls ik het lees,” zei ze, 'dan denk ik soms wel: “Ik vind je toch maar een griezel, Wim. Hij vond het heerlijk dat hij thuis niet steeds geconfronteerd werd met zijn boeken of met kritiek want kritiek verdroeg hij van niemand.
Wim was altijd heel vriendelijk tegenover ons. Hij sprak ook wel eens over Van het Reve die toen al een boek in het Engels had uitgebracht, The acrobat, en Wim zei toen: “En hij kent niet eens Engels!”
Bij hen thuis heb ik geen schrijvers meegemaakt. Hier heeft hij op een verjaarsfeestje - mijn man en ik waren op dezelfde dag jarig, 22 mei - nog wel eens Jan Willem Hofstra gezien die hij diep minachtte. De Hofstra's waren er en Hetty Blok, Friso Wiegersma, dat was zo'n clubje en dat keek Wim dan vanachter de bar uit een hoekje allemaal aan. Hij bleef verre van Hofstra.