In de overgang
Eerst zijn huwelijk in 1950 en daarna zijn arbeidscontract aan de Rijksuniversiteit Groningen in 1952 - het leven van Willem Frederik Hermans maakt in deze jaren een heel wat minder stuurloze indruk dan in de periode 1945-1950.
Wonend in het nog landelijke Voorburg krijgt Hermans voor het eerst nationale bekendheid naar aanleiding van het proces wegens Ik heb altijd gelijk (1951). Hij begint aan De donkere kamer van Damocles (waarvoor hij van G.A. van Oorschot een voorschot krijgt van ongeveer honderd gulden), schrijft ‘Een landingspoging op Newfoundland’ en stuurt ‘Een veelbelovende jongeman’ (tevergeefs) in naar de cpnb als typescript voor het Boekenweekgeschenk. Hermans is in de twee Voorburgse jaren onder andere verbonden aan Litterair Paspoort (onder redactie van Adriaan Morriën), Podium (waarvan hij redacteur is samen met onder anderen Paul Rodenko, Fokke Sierksma, Simon Vestdijk, Gerrit Borgers en Willem Nagel), Het Vaderland en Het Vrije Volk.
De eerste interviewers (Adriaan van der Veen, G.H. 's-Gravesande) en fotografen (E. van Moerkerken) melden zich en Hermans gaat op reis - in mei 1951 samen met Morriën naar de Gruppe 47 in Bad Dürkheim, in september-oktober 1951 met een reistoelage van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen voor het eerst naar Spanje, dan nog onder het regime van caudillo Francisco Franco.
Hoewel nog ‘een schrijver zonder [neven]functie’ ligt ook zijn wetenschappelijke werk niet stil. In november 1950 is hij afgestudeerd, in de zomer van 1952 werkt hij bij de Belgische bodemkartering in de Condroz en bij Bastenaken, en ook in Luxemburg doet drs Hermans veldonderzoek voor zijn proefschrift.
Het zijn overgangsjaren: de inktzwarte misère van het vrijgezellenbestaan op kamers in Amsterdam is voorbij, als Mensendieck-therapeute zorgt zijn vrouw Emmy voor een geregeld inkomen, maar de literaire doorbraak laat nog op zich wachten. Die komt pas in 1958.