Een jammeraar in Canada
Charles B. Timmer
In de oorlogsjaren heb ik W.F. Hermans leren kennen via de leraar en dichter Martin Premsela, Martin Permys. Hij was een prominente figuur in de vertaalwereld en Hermans kwam daar wel eens over de vloer. Dat was in de laatste oorlogsjaren, toen er in Amsterdam verschillende kleine kringen bestonden van schrijvers, dichters, intellectuelen die zo eens in de week bij elkaar kwamen en het tekort aan culturele manifestaties compenseerden door voordrachten, gesprekken, het houden van lezingen. Kleine kringen waren dat maar. Het leek een beetje op de cercles die in Rusland de basis vormden voor de cultuur onder het communisme. Bij de Premsela's was ook zo'n kringetje van mensen.
In '43-'44 woonde Wim Hermans nog bij zijn ouders. Een tijdlang kwam ik iedere dag bij hem thuis in de Helmersstraat. We zaten dan boven op zijn kamer, een zijkamertje. Soms moest er thee gedronken worden, bij iedere trede die we daarvoor moesten afdalen zakte niet alleen de moed maar ook de stemming. Temidden van dat pluche en die meubeltjes was er nou niet bepaald veel meer te beleven. Dan had zijn moeder waarschijnlijk gezegd: jullie moeten beneden thee komen drinken, wat voeren jullie boven eigenlijk uit. Ik was toen een jaar of achtendertig, vijftien jaar ouder dan hij. Het beeld van Hermans dat mij voor ogen staat uit die jaren is dat van iemand die een handkar voortduwt. Ook als je met hem op straat liep, letterlijk dus. Als je vraagt naar de inhoud van die handkar zeg ik ‘talent’. Vooral als hij ergens bezeten van raakte ging zijn lichaam naar voren en maakte hij duwende bewegingen. Hij manifesteerde zich in die tijd als dichter en ik schreef ook gedichten.
Ik heb de hele ontstaansperiode van Hermans' eerste werk meegemaakt. Ik heb nu nog een bundel gedichten van hem die hij zelf in de oorlogsjaren heeft gebonden, in elkaar gezet, zelf getypt, zelf gebrocheerd met een mooi portret van hem erin en een opdracht.
Toen ik in '46 weer naar Canada ging, ik was in die jaren papierhoutcontroleur in Canada, bleek daar al gauw dat ik een assistent nodig had om te helpen bij die verschepingen.
Charles Timmer op Newfoundland, Canada, 1939. WFH in ‘Afscheid van Canada’ in De laatste roker (1991): ‘... maar toch de efficiënte zakenman uithangen, op Newfoundland had hij al een hoed gekocht met extra brede rand.’
Foto uit: Vrij Nederland, 13 februari 1982
Op de mottopagina van een onuitgegeven bundel van Charles B. Timmer maakte WFH in 1948 deze voorstelling van een (droom)kolibri.
Uit: De tweede ronde, zomer 1982
In '48 twijfelde Hermans nog steeds, verder studeren of niet. Ik sprak hem vaak omdat hij toen bij mij een kamer had in de Botticellistraat. Jongen, zei ik, ga toch mee een keer, ik scharrel wel een job voor je op als assistent. Hij wist er natuurlijk geen bliksem van, maar dat konden we wel versieren. Ik haalde hem in Newfoundland van de vrachtboot.
We hebben samen veel autotochten gemaakt door Canada, maar ‘landschap’ maakte nooit indruk op Hermans. Een keer kwamen we bij een meer en ik zei, jongen, het ziet er hier goed uit, laten we gaan zwemmen. Toen was het alsof er een soort bevrij-