Brandel, Den Boef, De Booij...
Tom de Booij
Op pagina 38 van Nooit meer slapen lezen we: ‘De stewardess komt langs met een stapeltje kranten. Op goed geluk kies ik er een uit, blader erin.
Zonder het eigenlijk te willen, begin ik toch te lezen.
Prof. dr C.G. Egeler in: Algemeen Handelsblad, 3 oktober 1962
de nederlandse expeditie steunt op
sherpa-beroemdheden
Het is een brief over die Himalaya-expeditie, waar Brandel aan meedoet.’
Daarna volgt een weergave van het grootste deel van een artikel uit, zo blijkt uit een aantekening achterin de roman, het Algemeen Handelsblad van 3 oktober 1962. Hoewel Willem Frederik Hermans de auteur, prof. dr C.G. Egeler, niet noemt, geeft hij diens artikel vrijwel letterlijk weer. Op drie plaatsen voegt Hermans een uitroepteken toe en verder maakt hij de rol van sherpa Danu, de kok, belangrijker ten koste van Dorjee. Zo ligt in de roman niet Dorjee maar Danu als een waakhond voor de tent van zijn sahib te slapen.
Het belangrijkste verschil met het originele artikel is wel dat Hermans de naam De Booij vervangt door de gefingeerde naam Brandel, over wie de schrijver wel het een en ander heeft te zeggen. ‘Brandel is nooit een intieme vriend van mij geweest. Heel andere figuur dan ik. Branie’ et cetera (pp. 42 e.v.).
Wat is fictie, wat is werkelijkheid? zal de lezer mogelijk vragen.
Tom de Booij (links) samen met sherpa Wongdhi en Kees Egeler in het basiskamp Nilgiri, Nepal, september 1962 WFH in Nooit meer slapen (p. 44): ‘En waarom zou Brandel geen optimist zijn? Wongdhi de sherpa-sirdar is al onderweg met honderd dragers om zijn tandenborstel en zijn pyjama naar de top van de Nilgiri te brengen.’
Foto: Lionel Terray
Wat de werkelijkheid betreft: professor Egeler en ik -onder anderen wij stonden, dunkt me, model voor Brandel -waren indertijd verbonden aan het Geologisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Samen hebben we drie geologische-alpinistische expedities ondernomen: in 1952 en 1956 naar de Andes in Peru en, inderdaad, in 1962 naar de Himalaya in Nepal. Hermans was toen als wetenschappelijk hoofdmedewerker verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ik kan me niet herinneren hem in die tijd te hebben ontmoet. Wel sprak ik hem in de beginjaren tachtig nog eens op Schiphol. Tijdens onze studie in het begin van de oorlog maakte ik Hermans