‘Ach, die vader bedoelde het goed’
‘Ik [...] droomde soms dat ik hem vermoordde, of dat ik op zijn minst zijn vervaarlijke snor afknipte in zijn slaap -en dat alles zonder op mijn oude grijze moeder verliefd te zijn.’
wfh in ‘Dood en weggeraakt’ in De laatste roker (1991)
Net als bij G.K. van het Reve was de relatie tussen W.F. Hermans (1921) en zijn vader (1880-1967) wat stroef. De lezer kent de desbetreffende passages in onder andere Ik heb altijd gelijk (1951). Adriaan Morriën typeerde Wims vader Joh. Hermans tegenover ons in nummer 2 (maart 1992) eens als ‘een soort tiran’. In het gedicht ‘Onderhuis’, gebundeld in Horror Coeli, schreef Willem Frederik Hermans:
‘Ik lig schuin achter hem, bevreesd geknield.
Hij ziet niet om, mompelt eentonig fielt
Mijn moeder laat haar sleetsche vingers waren
door een corsage van mijn zusters haren.
In zijn dasspeld zijn mijn eerste tanden
in goud gevat als stilte in geluid.
Op deze kleine rotsen moest ik stranden,
alles verderft mij, wat aan mij ontspruit.’
In het speciale nummer van de Haagse Post bij de vijftigste verjaardag van de schrijver kwam de familie F. Meulie uit de Eerste Helmersstraat 210 huis aan het woord: ‘Ach, die vader bedoelde het goed. Hij zei wel eens, hoe je het doet, je doet het nooit goed. En hij zei ook: Als de zoon van Wim een jaar of 15 is zal hij nog wel eens aan zijn eigen vader terugdenken.’
Joh. Hermans met gouden dasspeld
Foto: Aart Nugteren, medio jaren zestig
Later bleek Joh. Hermans tamelijk trots op zijn beroemde zoon: er zullen niet veel vaders zijn die tot op hoge leeftijd een dasspeld dragen met daarin een melktandje van hun kleine jongen. (redactie)