‘Every time I turn around...’
Paul Hesp
Zes jaar geleden liep Herman Kattenberg een deel van de tocht door Finnmarken die in Nooit meer slapen beschreven wordt. Paul Hesp dacht de Odyssee van Alfred Issendorf in 1992 helemaal na te doen. Van hun beider reisverslag in ‘het tijdschrift voor voettochten’ Op Lemen Voeten nemen wij hier een deel over.
veel lijkt er niet veranderd te zijn sinds Alfred (of Hermans zelf) in Skoganvarre uit de bus stapte: ‘Breed stil water. Een rivier die zich tot een meer verwijdt. Een paar sparren, geen grote. Donkere hellingen.’
Wel aardig wat dennen - geen grote, toegegeven. Bij de bushalte spelen twee kinderen. Ze zingen een Engels liedje: ‘Every time I turn around, turn around, turn around...’ Even verderop een camping, jonger dan Hermans' roman, met een cafetaria en wat zomerhuisjes; daarmee is het aantal gebouwen in het gehucht ten minste verdubbeld. Laat in de zomer zijn er geen vakantiegangers. Voor de cafetaria staan een paar koddige rupswagentjes: artilleristen op oefening zijn de enige klanten.
Ik heb Nooit meer slapen thuis nog eens doorgebladerd, de namen vluchtig vergeleken met die op de kaart. De route lijkt duidelijk, zij het dat het boek de zwaarte lijkt te overdrijven. Maar Hermans is een zwartkijker en Alfred ongeoefend (‘Had ik maar meer aan sport gedaan!’). Dus is de roman dramatischer dan de alledaagse werkelijkheid. Dat hóórt ook.
Het begin van de geologische expeditie is prima te volgen: ‘...langs de rivier, tot hij smal genoeg wordt om eroverheen te gaan, springend van steen tot steen.’
Klopt, al ligt er nu een brug.
‘De weg houdt op, versmalt tot een voetspoor naar de oever van het meer.’
Het voetspoor is nu een karrepad, en het loopt dóór - buigt van het meer af, slingert over lage heuvels door een woud van oude dennen met fantastische wortels en kronen. Een glimp van een schichtige rendierkudde, één dier bijna helemaal wit.
Het pad loopt naar een wed in de Vuolajakka. Vond hier de eerste echte waad- of springpartij plaats? Ik heb het boek niet meegenomen. En ik snap niet wat de ‘sterke man’, de Samische (Same = Lap) gids, hier met zijn motorkorjaal doet: hij moet enorm omgevaren zijn om de rugzakken van de vier studenten te brengen. Enfin, we zoeken het thuis wel uit - ik heb andere zorgen: het water staat hoog en stroomt hard. Dan zie ik een voetbrug stroomopwaarts. Nu, die was er misschien nog niet.
Het karrepad begint te stijgen, de dennen maken plaats voor berken, tweehonderd meter hogerop zijn die ook weg. Ik ben op een licht golvend, volkomen open plateau. Rechts tegen de horizon een langgerekte bergrug. Vaddasgaissa. Daartegenover: ‘...een eenzame berg, bijna zo puntig als een suikerbrood. [...] Een berg zoals kinderen in Nederland een berg tekenen.’
De berg Vuorje. Alfred had op dit punt al de nodige bokkesprongen over rivieren achter zich. Maar ik ben sinds de Vuolajakka geen enkele rivier te-