Over de eerste zin
Bob Polak
Nooit meer slapen hoort voor veel lezers tot het beste wat Willem Frederik Hermans heeft geschreven. En het speelt niet eens in de oorlog! Ook de openingszin van de roman hoort voor velen tot de beste die zij kennen. Waarom Hermans die zin schreef zoals hij hem schreef vertelde hij op 22 april 1988 in een brief aan grafisch ontwerper Helmut Salden.
‘Waarom hebt u geschreven “de portier is een invalide” en niet “de portier is invalide”?’ had Salden hem per brief gevraagd.
Hermans' antwoord:
‘In het Latijn zou Hermans hebben moeten schrijven: Custos invalidus est.
Maar dat kan duizend dingen betekenen. Een portier is invalide. Een portier is een invalide. De invalide is portier. De invalide is een portier. Hij is een invalide portier. Hij is de invalide portier. Invalide is de portier. De bewaker is waardeloos.’
Battus in: de Volkskrant, 29 juli 1994
In een lezing op 18 januari 1987 in De Balie in Amsterdam (opgenomen in Mondelinge mededelingen, 1987) was Hermans al eens publiekelijk ingegaan op de eerste zin van Nooit meer slapen. Hij zei niet het gevoel te hebben gehad een uitzonderlijk geslaagde zin te hebben geschreven. Toch zet de zin al bijna direct de toon van de roman: het feit dat de portier een invalide is lijkt niet veel goeds te voorspellen.
De linkeroorschelp van de portier is afgescheurd door een ontploffing of is verbrand bij een vliegramp. Zijn blinde ogen worden afgeschermd door een goedkope zonnebril. Aan zijn linkerhand zitten geen vingers meer. Aan de rechterhand zitten alleen nog een nagelloze stomp en een duim.
Toch hoeft dat op zichzelf nog niet alles te zeggen. De kenmerken van de portier krijgen pas hun betekenis als hij niet op de hoogte blijkt te zijn van de afspraak die hoofdpersonage Alfred Issendorf heeft gemaakt met professor Ørnulf Nummedal. En deze blijkt op zijn beurt, één pagina later, bijna even blind als zijn portier.
Hermans in zijn lezing: ‘Anders dan in de eerste zin van Uit talloos veel miljoenen, lijkt het verhaal Nooit meer slapen aanvankelijk nog alle kanten uit te kunnen. Pas in de volgende zinnen krijgt de eerste zin zijn volle gewicht.’
Zo is dat, waarmee nog één vraag overblijft: wie kent de laatste zin van Nooit meer slapen?