Helikon. Jaargang 4
(1934)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
ClunyGa naar voetnoot*(Josef Ponten) Zij waren studenten te Parijs
aan de oude, hooge Sorbonne.
Zij was Russische uit Nowgorod,
hij kwam van Carcasonne.
Zij woonden samen in 't oude Cluny
hoog daarboven, bijna aan den hemel,
genoten den vrede van kloostertuin
en der grootstad bruisend gewemel.
Dát was een leven! Dát was een genot!
Een eiland van zaligheid krijgen!
Zij zaten zwijgend arm in arm
en hoorden de wereldstad hijgen.
De engelen des hemels waren buren
en vrienden der studenten.
Die dagen in hun herinnering
hangen als gouden prenten.
Toen ging zij naar haar land terug
om vrijheid voor haar kameraden.
Adieu, vriend uit het schoone Zuiden,
voor altijd ga ik u verlaten.
En zij vertrok - Aan zijn raam
sloop traag voorbij de maan.
Zoover dreef hem het heimwee,
dat hij naar Rusland zou gaan.
| |
[pagina 95]
| |
Na lange reis uit den trein gestapt
en door de straten gegaan.
De dood grijpt overal om zich heen
De lucht met gevaar is belaan.
‘Daar is zij, de vrouw met het fiere hoofd
en het uitdagend korset.
Marinka!’ - Zij schrikt zich bijna dood.
Vreest zij de Russische wet?
Hij wil ze sluiten in zijn arm
en aan zijn boezem prangen.
Zij stoot hem met haar vuist van zich,
vertelt en fluistert bange:
‘Gij weet niet wat ik hier verberg
aan mijne borst, onzaal'ge mensch.
Aan stukken rijten zou het ons,
ons gooien tot aan Rusland's grens.’
Hij zag het akelige tuig
tusschen haar borsten hangen,
waar hij zoo lang bij had gedroomd
en het hemelsch geluk ontvangen.
Hij zag het: argeloos en stil,
op 't blanke vleesch het koud metaal -
Zoo ligt een rustend oorlogsschip
in tropisch zeekanaal.
| |
[pagina 96]
| |
Een hand voelt zij thans op haar arm.
Zij is gevat en vastgekneld.
En geen genade kent het gerecht.
Zij zal sterven op 't galgenveld.
Hij raast. Hij zou de redding
wel uit den grond willen krabben.
Geen baat. Politie lacht hem uit.
De musschen wroetelen in de drabbe.
De morgen is koel en leeg de markt.
De galg dreigt hoog en zwart.
Men leidt haar uit. Nog een blik voor hem
vol fierheid en vol smart.
Een zak om 't hoofd, een touw om 't lijf,
vlug draait men het er rond.
De stoel verwijderd: en 't mooie lijf
valt dood op harden grond...
Men reist van Ufa naar Parijs
in negen en vijftig uren.
De reis is eindloos en het is goed
als men door 't raampje kan turen.
Men reist door wonderschoone streken,
door Duitschland's velden en gouwen.
Men komt aan te Parijs, Gare du Nord,
om vijf uur, bij ochtendgrauwen.
Jan Schepens
|
|