Helikon. Jaargang 3(1933)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Meimorgen in Limburg Voor Nel Wiegersma-Daniëls Begraaf mijn hoofd in bloemen en verwoest mijn mond: de morgen schuimt als wijn, de felle hanen kraaien gelijk voor duizend jaar, en zie ik ben gezond als d'akkerman die glanzend koren staat te maaien. Het lauwe bed staat tegen, koele waters doen het huivrend lijf in zachte zilverscheuten blinken, wij fluiten Mozart, eten langzaam onder 't groen des notelaars die trilt van liedren en van vinken. De heuvels zwellen als de borsten van een bruid, daarboven staat een oud kasteel vergeefs te droomen, de aarde orgelt, iedre wegelkant is luid van bijenzwermen en draagt witte bloesemzoomen. Maar op den top - twee zaligen van zon en blauw, twee voorjaarskinderen, twee laat gewonnen grieken - zien wij het dal nog vochtig van den dauw, de heuvels flank na flank bezaaid met mozaïeken. Een stier, verbolgen op het roestig kettingband, koelt in het gras zijn woede met gevelde horens, hij steigert wild, zijn kop is scheerlings aan den rand der aarde, waar Maastricht zweeft in een woud van torens. [pagina 66] [p. 66] De mergelkerk, de witte hoeven en de beek, de populieren waar de zoete wind bleef zingen - ik wil hier liggen en beminnen tot de streek zich in mijn allerlaatste vezel neer zal wringen. Verbonden met de zee, verbonden met het land - wij leven onverganklijk in dezelfde lente. Der wereld wanhoop weifelt, schrik neemt overhand - wij zijn gehoorzaam aan de goede elementen. Jan Engelman Vorige Volgende