| |
| |
| |
Europa
Een wereld woei voorbij: o stoute droom,
Die voortleeft in harmonika-muziek
En in de pracht van een oud grachten-home
Maar ook in uw broze fontein, Lalique!
Als sterren ijdel vuurwerk zijn van God
Dan zijt Gij leeg, Europa, slechts een schil,
Nu niet: groot zijt Gij, maar Uw ziel werd zot,
O minnares des levens, liefdes laatste gril -
Millioenen malen zag de zachte maan
Hoe uit den chaos Gij gestalten schept,
Een willekeur van vormen is ontstaan
Sinds Gij den Stier besteegt, en toen.... Gij hebt
In zooveel eeuwen zooveel liefgehad...
Zoekende ziel, superbe Vrouw - soms vaal
Zooals een zwervling in een wereldstad,
Schuw in de schaduw van een kerkportaal -
Gij waart aan levende legenden rijk,
Een wereld stralend in een licht apart...
Ik voel dat ik onder den last bezwijk
Van Uw historie, van Uw koortsend hart -
Ideeën wervlen op een zuidenwind
Over Uw landen, en een storm steekt op:
Een nieuwe godsdienst of een koningskind,
Een visioen of een juweelen pop -
| |
| |
Een moedig mensch, der massa een idool,
Een held, een leider, halfgod of genie,
Waarin het lang-verwachte wonder school,
De zielstoon der gedroomde melodie...,
Verrijst moeizaam maar sterk, gelijk een zon,
Noodlottig-onafwendbaar, archi-sterk:
Alles vervoerende mystieke bron
Onder het somber broeiend toekomst-zwerk.
Totdat een nieuwe vorm weer overzweeft,
Ergens een land, de menschen vreemd bevrucht -
Dan heeft een volk een nieuwen roes beleefd
Als een geboorte tragisch en geducht.
Uw rusteloosheid stolde in weinig tijd
Tot een gedifferentieerd statuur,
Gij waart één schoone wisselvalligheid,
Triomf van mikro-kosmisch avontuur!
Volkren wier wieg stond in een rotsspelonʞ
Dreven Uw leven als een vuurgloed voort,
Menige keizer die zijn schatten schonk
Omdat een paradisiale poort
Soms openkierde voor een eindlijk heil,
Dat Gij extatisch telkens weer bevocht...,
Verloor..., waarvoor Gij uw bestaan boodt veil,
Maar dat Gij nooit durend verwinnen mocht.
Uw machten botsten onderling altijd,
De controverse was uw passiebloem...
Landen vergingen in ellendigheid
Drinkend den wisselbeker van den roem -
| |
| |
En eeuw na eeuw vermeerderde uw glans,
De gansche wereld wist uw macht, uw wil,
Droomende verten lieten u de kans
Der overheersching, onbeperkt en stil -
Herauten van uw teelt - het koen geslacht,
Dat over verre oceanen voer -
Vestigden in elk werelddeel uw macht,
Waar de inboorling gekneveld knechtschap zwoer.
Met schatten zwaar-beladen keerden steeds
Uw vlooten uit Peru of de Orient,
Brandschatten Afrika in felle raids
En iedren bodem die maar rijkdom kent -
Uw zonen zagen niet hoe zij 't gevaar
Voor een Verandering verwekten door
Hun voorbeeld maar ook door hun bruut gebaar -
Hun winst wies snel... hun invloed ging teloor!
Hellas' illusies, Gothische mystiek,
Kindren ten kruistocht, Turksche ruiterij,
Keizers en pausen, dogen-republiek
Woeien als troubadour-gezang voorbij...
Volkeren vormden zich vechtend tot staat,
Bederf zweepte overheerschten tot revolt,
En vroeg genoeg maar voor uw heil te laat
Versnelde 't tempo dat uw noodlot gold -
| |
| |
Industrialisatie en techniek
Werden in waarheid goden van het werk
Door wie een welvaart rijpte magnifiek,
Met andre perspectieven, wreed maar sterk -
Snel joeg de waan van het bezit u voort,
Sirenen loeiden door bevuilde lucht,
De stem der stilte was al lang versmoord
In 't felle leven van uw triest tumult -
De vreemdste weelde met een wondermooi
Opbloeien van veel vreugden in uw hof
Stiet op ellenden van het laagst allooi,
Waar nauwlijks schijn van menschlijkheid meer trof -
Alles was afgedacht, alles gezegd,
Raffinement streelde de zielen moe,
Maar wie zich aan uw hart te luistren legt
Hoort hoe de spanning steeds zich spitste toe -
Tot eensklaps toch nog onverwacht de krach
U wild-waanzinnig scheurde en open-reet,
Gij dwaaldet rond met een ontzinden lach
Om wat het leven aan zichzelf misdeed...
Verheven-dom, grotesk èn grootsch: fataal
Raasde de furie gansch de wereld rond,
En een granaat versplinterde de paal
Waaraan de Stier zich u terwille bond...
Dit was het sein - en uw hegemonie
Zwijmde verbijsterd weg op roode wolk,
Er was geen enkle oude litanie
Die nog iets zingen kon voor mensch en volk -
| |
| |
Maar een verbeten trots, een arme wraak,
Mateloos leed, een onverdiende nood,
Zetten uw ziel-in-rouw hopeloos schaak,
Woelden uw laatste smarte-kindren bloot -
Uw Kemmelberg... 't Masoerische moeras...
Verdun..., 't herdenken martelt altijd weer,
En toch: de kindren stoeien in het gras,
Klaprozen bloeien en de lucht blauwt teer!
Natuurlijk: Gij leeft verder als een Vrouw,
Die eeuwig schoon zichzelve overleeft -
Gij waart voor onze wereld de flambouw,
Maar thans de hand, die oud werd en die beeft -
Wij vliegen even over uw gebied,
En denken aan een kostbaar souvenir...
Gij zijt echter de wereldruimte niet!
De mensch snelt verder, roekeloos en fier -
Er zijn geen grenzen en geen eindigheid
Dan voor den dood: als het verdwaasde hart
Gelijk een vlinder door het licht geleid
Den horizon zoekt en op-brandt apart
Zonder besef van uw goddelijk Lot,
Toevallig werelddeel, conglomeraat,
Wellicht vervulling meer nog dan gebod:
De brug van dertig eeuwen over de aard.
|
|