Helikon. Jaargang 2
(1932)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
2.Wat was in haat en doodslaag, weêr en wind,
Bij honger en bij dorst uw schut en sint,
Onnoozel hart uit liefdes huis gebannen...?
- 'k Heb met en tegen alles in bemind.
| |
3.Dieven hebben U schaamteloos verdeeld.
Geen kerk die niet een rafel van U heelt.
Alleen het hart der simpele eenlingsbloemen
Draagt éen uur lang Uw ongeschonden beeld.
| |
4.De ruchtige belijders van een naam
Zijn grif ook tot verloochenen bekwaam.
Die 't onuitspreeklijke niet leert verzwijgen,
Verslingert tusschen ijdel woordgekraam.
| |
5.Als spreken zilver was en zwijgen goud,
Dan stond Uw huis in glorie hier gebouwd...
Ons zwijgen won voor al zijn zilvren ponden
Nauwlijks éen korrel die Uw toets uithoudt.
| |
6.Mijn nooddruft gaat alleen ons tweeën aan.
Openlijk liet Gij nooit beschaamd mij staan:
Al wat ik waagde in Uw naam te beloven
Aan derden, hebt Gij trouw gestand gedaan.
| |
[pagina 50]
| |
7.Na 't eindeloos gepas met min en plus
In cijferbouwsels vallend voor éen dus,
Wil 't hart niets meer in levens ongerijmden
Doolhof dan 't stom bewijs van Uwen kus.
| |
8.O onberekenbaarste van kometen,
Die overschouwt den dooltuin der planeten,
Gods zonnen hebt gij stralend vastgelegd,
En eigen baan nooit dan in bloed gemeten!
| |
9.Ook hier al hebt Gij tot dit voorbeleven
Zoo ongenaakbaar schoon U uitgeschreven -
Geen bloem, geen menschehart, geen winterboom
Is in den vast van mijn begrip gebleven.
| |
10.Vergeef, vergeet wat ooit mijn lippen morden.
Stel op den reddeloozen boedel orde.
Als wie een ouden minnebrief verscheurt,
Laat alles tusschen ons weêr stilte worden.
P.C. Boutens
|
|